A côté d’Albertine, enchaîné par ses bras au fond de la voiture, j’écoutais ces Océanides. Et quand par hasard j’apercevais l’un de ces musiciens qui passait d’une feuille sous un autre, il y avait si peu de lien entre lui et ses chants que je ne croyais pas voir la cause de ceux-ci dans le petit corps sautillant, humble, étonné et sans regard.
(II:994-995)
Naast Albertine achterin de wagen gezeten, gevangen in haar armen, luisterde ik naar die Océanides. En als ik dan toevallig een van die musici te zien kreeg, terwijl hij van het ene blad sprong en achter een ander verdween, was het verband tussen hem en zijn gezangen zo gering dat ik niet kon geloven dat de oorzaak daarvan in dit opverende, nederige, verbaasde en blikloze lichaampje kon gelegen zijn.
Aan Albertine’s zijde, geketend door haar armen achter in het rijtuig, luisterde ik naar die Oceaniden. En toen ik bij toeval een van die musici van het ene blad onder het andere zag doorgaan, wat er zo weinig merkbaar verband tussen hem en zijn gezang dat ik in het nederige, verraste en nietsziend hippende wezentje niet de veroorzaker ervan dacht te zien.
(Cornips IV:402)