woensdag 8 juni 2005
De dame met het hondje
We komen terug van de Colruyt, de auto wordt uitgeladen. Aan de voordeur twee huizen naast het onze staat plots de dame met het hondje (zo noemen wij haar om evidente redenen, die niets met Tsjechov te maken hebben). Zij staat er niet zomaar, zij staat er zoals wij haar nog nooit hebben gezien, zij staat er in vol ornaat. Dat wil zeggen: in bruidskleren. Nu is dat een beetje raar want de dame met het hondje, Dora heet ze, verwacht je niet meteen in trouwkostuum want ze moet toch al een jaar of 45 zijn en ze woont al langer dan wij hier wonen in dat huis met een man samen en wij wonen hier toch al bijna vijftien jaar. Opeens duikt ook die man op in mijn gezichtsveld: mijnheer Dora. Ook hij staat er sjieker bij dan normaal. Wij hebben niet zo’n innige band met die mensen – goeiedag, goeieavond – maar dit feestelijke beeld noopt toch tot commentaar, tot enige betrokkenheid. ‘Hé, zo sjiek!’ Dat is een beetje onhandig want je laat meteen doorklinken dat die mensen op normale dagen vestimentair gesproken geen hoogvliegers zijn – maar dat is natuurlijk niet de bedoeling. ‘We zijn pas getrouwd’, luidt het antwoord. Het valt op de dallen van het trottoir neer als een pas opgeblazen, niet dichtgeknoopte, losgelaten, heen en weer door het luchtruim gezigzagd hebbende en uiteindelijk leeggeflubberde ballon. Het is de dame met het hondje die het zegt, zónder hondje. Wij vallen net als die denkbeeldige feestballon uit de lucht en kunnen niet anders doen dan obligate felicitatieformules debiteren. ‘Ja,’ zucht de gekostumeerde pasgetrouwde buurman, ‘nu is er geen weg meer terug.’ Ze zijn al negentien jaar samen, vernemen we nog. Ze waren niet getrouwd. Nu dus wel. Mochten we niet toevallig onze Colruyt-buit aan het uitladen zijn geweest, we hadden het nooit geweten. Straks halen we wel een bloemetje voor Dora. We hebben iets over voor onze buurt. Er moet zeker ook een strik bij om het niet al te obligaat te laten zijn. En een kluif.