vrijdag 27 mei 2005

Mijn woordenboek (85)

ACCELERATIE
De sensatie van het taxiën is vergelijkbaar met wat je voelt als je in een autobus zit. Alleen zit je hier wat hoger, het raam is kleiner en heeft een andere vorm, en wat je te zien krijgt is ook niet direct vergelijkbaar met het spitsuurverkeer op een invalsweg naar de stad. Je ziet het luchthavengebouw traag voorbijglijden (de weerspiegeling van het zonlicht in het glas, de kleuraccenten van neonverlichte borden, dienstvoertuigen, mensen in gele en rode overalls, geparkeerde vliegtuigen die met een slurf aan de aanlegsteigers vasthangen). Je geniet van het wegvallen van de zenuwachtigheid waaraan wel niemand ontsnapt die voor de eerste keer de plichtplegingen moet doorstaan die met de aankoop van het vliegticket, de douaneverplichtingen en het inchecken gepaard gaan. Zeker niet als hij er meteen al helemaal alleen voor staat zoals jij er alleen voor stond. Je zit in die verrassend enge zetel, je kijkt door het vliegtuigraampje, ziet het luchthavengebouw voorbijtaxiën en vraagt je af wat komen gaat. Dan, opeens, zwenkt het gevaarte dat jou in zijn romp heeft opgenomen, het toestel schokt, staat stil, schokt nog eens, staat opnieuw stil… En dan begint het loeien. De motoren beginnen pas nu te draaien, heb je de indruk. Het hele vliegtuig trilt, straks valt het uit elkaar. Je kijkt nog eens of je wel goed je veiligheidsriem om hebt, begrijpt niet dat de andere passagiers, die duidelijk niet aan hun proefstuk toe zijn (of doen ze alsof?), schijnbaar achteloos een krant openslaan, en je prevelt (wat is dat lang geleden!) een schietgebed. De vliegtuigbus komt in beweging, het hele landschap komt in beweging, de motoren gieren nu oorverdovend, je rijdt, je rijdt almaar sneller – wat kan er nu niet allemaal mislopen? Met een totaal ongekende kracht bereikt het gevaarte een snelheid die jij nog nooit eerder in je leven hebt bereikt (of het zou de snelheid van de planeet zelf moeten zijn die met duizelingwekkende vaart op een punt in de ruimte en een punt in de tijd afstevent en ondertussen ook nog eens behoorlijk gezwind om zijn eigen as draait – en jij draait mee…). Je bereikt die snelheid in o zo korte tijd! Welke krachten zitten hier achter, aan welke krachten ben je overgeleverd. De Boeing versnelt, wordt enorm groot; jij bent een nietig wezen, totaal afhankelijk, doodsbenauwd. Je wil maar één ding en dat is dat dit ding stopt. Maar neen, razendsnel gaat het nu over de baan en dan… Dan word je achterover gedrukt, de zetel voor je gaat de lucht in, de scheidingslijn tussen startbaan en grasland wordt in dat kleine raam in plaats van een horizontale een diagonaal, de hele horizon komt schuin te liggen, de wielen komen los van de grond… Met een onbegrijpelijk machtsvertoon komt dit logge gevaarte van de grond en meteen lijkt het alsof het stilvalt. Het geluid valt weg, het gewicht valt weg, en de snelheid valt weg. Nu ben je ervan overtuigd dat de hele zwik meteen weer neerstort – maar neen, je wordt onherroepelijk meegevoerd, de lucht in, ferm onder de indruk van dat hele vertoon. Het is onomkeerbaar, je bent overgeleverd.
De acceleratie is niet alleen maar een kwestie van versnellen. Het gaat om: angst, machteloos zijn, de ervaring dat alles aan je controle ontsnapt. Het is een kwalitatieve omslag; iets wat plots en onherroepelijk ánders wordt. Niet alleen vliegtuigen accelereren. Dat doen ook: kinderen in hun groei naar volwassenheid en hoe ze plots een individu blijken te zijn; ziektes die kwaadaardig overgaan van sluimertoestand naar onremedieerbare kwaal; bepaalde chemische processen waarbij plots een verzadiging optreedt en de stof in kwestie radicaal andere eigenschappen aanneemt; het openspringen van een boomblad nadat het zich wekenlang in de oksel van een tak als knop heeft gevormd; het ouder worden waarbij plots dat wat nog redelijkerwijs kan worden verwacht korter blijkt dan dat wat al geweest is; het leven zelf.