Ik heb het boek bijna uit, eerlijk gezegd moet ik mij naar het einde slepen.
Het is niet evident wat Patricia de Martelaere voorschotelt. Ze gaat echt wel tot het uiterste, verkent de grenzen van wat in literatuur mogelijk is, tart daarbij met zichtbaar plezier de conventies. Het onverwachte antwoord – ik heb nog een bladzijde of vijftien te gaan – onderzoekt wat het is om ten prooi te vallen aan een ‘grote liefde’. Wat dat precies is, wordt nergens expliciet gedefinieerd. De ‘grote liefde’ is allesverterend, groter dan alle andere liefdes, groots, meeslepend; ze gooit alle zekerheden overhoop, alle maatstaven, alle remmingen; ze wordt steeds groter, heviger en sterker – zeker naarmate een parallelle ‘gewone’ liefde, die voor de echtgenoot bijvoorbeeld, haar verbodener, onbereikbaarder en hopelozer maakt. De Martelaere voert als het ware een dissectie uit op de emoties van een vrouw – zes vrouwen eigenlijk, die in het voorlaatste hoofdstuk in één vrouw lijken samen te smelten (ze houden alle zes van dezelfde man) – die aan een dergelijke grote liefde ‘lijdt’. Want dat is het wel degelijk: een ziekte. Hier wordt onderzocht wat er gebeurt als alle romantische clichés op de spits worden gedreven; De Martelaere probeert de logica van deze ziekte te achterhalen, na te gaan wat er gebeurt als alle motieven en drijfveren (symptomen) tot hun uiterste consequenties worden doorgedreven. Vooral dat voorlaatste hoofdstuk, dat bestaat uit brieven van die zes-in-ene vrouw aan die man, is als een barthesiaans uiteenrafelen van het fenomeen verliefdheid. Alle, werkelijk alle aspecten komen een voor een aan bod – het lijkt wel een catalogus. Zoals ook Fragments d’un discours amoureux een catalogus is. Ik ben razend benieuwd wat dat onverwachte antwoord – zo heet het laatste hoofdstuk – zal inhouden. Spannend is het boek dus wel, hoewel het, als een litanie, eentonig, drammerig, op het provocerende af hysterisch-repetitief is. En dat is dus op zich wel een literair hoogstandje.
Natuurlijk is deze roman nog om een andere reden een provocatie. Want je vraagt je voortdurend af: iemand die dit niet heeft meegemaakt, kan zo’n gevoel nooit zo diepgaand ontleden. Wat is derhalve het autobiografische in dit boek? Natuurlijk staat De Martelaere daar boven. Zij is romancière, zij bedenkt en schrijft een roman. Wat haar eigen persoon daar verder mee te maken heeft, daar heeft niemand zaken mee. Impliciet richt zij zich tot de lezer die zich dergelijke impertinente vragen stelt: u kan de boom in. En dat is dan weer superieur-ironisch…