dinsdag 31 mei 2005
39 * 28,61 * 962
Ik neem The Ideal Crash mee en zie dus niet veel. Gewoon trappen op het ritme, verbaasd worden dat er in die plaat, waarvan ik tot nu toe altijd heb gedacht dat hij melancholisch en berustend is, ook zoveel woede steekt. Op een gegeven moment word ik er ook kwaad van en rij, voor ik het weet, veertig per uur, puur op adrenaline. En op de berg van Oedelem ga ik voor het eerst dit jaar niet onder de dertig: conditie! Tussen Oedelem en de vaart in Beernem trap ik voortdurend – alles in deze rit is muziek en woede en genot – vierendertig. Ik probeer me nu van die dolle rit iets voor de geest te halen maar het enige wat ik me herinner is ritme, snelheid, bloedmooie muziek en de stilte wanneer ik na het uitlopen van ‘Dream sequence #1’ de oortjes uit mijn oren haal.
Mijn eigen namen (24)
ALPEN
Goethe kwam bij zijn zinnen in Rome en Napels, Mozart gebruikte voor zijn opera’s Italiaanse libretto’s, onze schilders gingen ginds hun licht opsteken (‘la lumière italienne sur tout cela; la douce, l’indulgente, l’intelligente lumière toscane, légère, et un peu attristée’). Ze staken allen de Alpen over. Om er een cultuur te vinden die vergelijkbaar en toch helemaal anders was. Hannibal, Montaigne, Petrarca: ze staken de Alpen over. Montaigne overnachtte in Lanslebourg – dat heb ik ooit ook eens gedaan (het was er zo koud). Na vanuit het zuiden de Mont Cénis te hebben overgestoken, boven ligt er een hemelsblauw, ijzig meer. Mr. A. Olsen Barnabooth – ‘10.450.000 livres sterling de rentes!’ – steekt de Alpen over zonder daar veel over kwijt te willen. De ene dag doorkruist hij Duitsland (‘Traversée, en Harmonika-Zug, une Allemagne qui hésitait encore beaucoup entre l’hiver et le printemps’) en dan, twee bladzijden verder in het Journal intime (geschreven door Valery Larbaud; Barnabooth is een personage; de titel van de Nederlandse vertaling luidt Dagboek van een miljardair), zit-ie al in Italië: ‘A Vérone je suis descendu tranquillement…’. Geen woord over de majesteit of eventueel onherbergzaamheid der bergen.
Schrijver Peter Berger zit naar verluidt tussen de Alpenbergen. Hij schrijft er over koeien en misnoegde landbouwers die in een andere tijd leven.
En ik? Heb ik iets met de Jungfrau zoals Petrarca, die de Alpen in tegenovergestelde richting is overgestoken, met de Ventoux? Geenszins. Ik was een kind van dertien toen ik voor het eerst bergen zag. Of beter: ik zag ze niet. Het was al donker toen de trein in dat West-Oostenrijkse stadje was aangekomen van waar de bus ons door het Lechthal naar onze eindbestemming zou brengen, een door mijn school afgehuurd jeugdhuis in xxx. De bus reed en reed en nam duizend bochten (mijn maag keerde) en ik zag, tot mijn grote verbazing, laag hangende sterren. Hoewel, sterren? Toen een van die sterren bewoog zoals autolichten in de verte bewegen, begreep ik dat het niet om sterren ging maar om lampen die hoog op de dalwanden hun licht verspreidden. En pas dan begreep ik dat ik bergen zag – zonder ze te zien.
Goethe kwam bij zijn zinnen in Rome en Napels, Mozart gebruikte voor zijn opera’s Italiaanse libretto’s, onze schilders gingen ginds hun licht opsteken (‘la lumière italienne sur tout cela; la douce, l’indulgente, l’intelligente lumière toscane, légère, et un peu attristée’). Ze staken allen de Alpen over. Om er een cultuur te vinden die vergelijkbaar en toch helemaal anders was. Hannibal, Montaigne, Petrarca: ze staken de Alpen over. Montaigne overnachtte in Lanslebourg – dat heb ik ooit ook eens gedaan (het was er zo koud). Na vanuit het zuiden de Mont Cénis te hebben overgestoken, boven ligt er een hemelsblauw, ijzig meer. Mr. A. Olsen Barnabooth – ‘10.450.000 livres sterling de rentes!’ – steekt de Alpen over zonder daar veel over kwijt te willen. De ene dag doorkruist hij Duitsland (‘Traversée, en Harmonika-Zug, une Allemagne qui hésitait encore beaucoup entre l’hiver et le printemps’) en dan, twee bladzijden verder in het Journal intime (geschreven door Valery Larbaud; Barnabooth is een personage; de titel van de Nederlandse vertaling luidt Dagboek van een miljardair), zit-ie al in Italië: ‘A Vérone je suis descendu tranquillement…’. Geen woord over de majesteit of eventueel onherbergzaamheid der bergen.
Schrijver Peter Berger zit naar verluidt tussen de Alpenbergen. Hij schrijft er over koeien en misnoegde landbouwers die in een andere tijd leven.
En ik? Heb ik iets met de Jungfrau zoals Petrarca, die de Alpen in tegenovergestelde richting is overgestoken, met de Ventoux? Geenszins. Ik was een kind van dertien toen ik voor het eerst bergen zag. Of beter: ik zag ze niet. Het was al donker toen de trein in dat West-Oostenrijkse stadje was aangekomen van waar de bus ons door het Lechthal naar onze eindbestemming zou brengen, een door mijn school afgehuurd jeugdhuis in xxx. De bus reed en reed en nam duizend bochten (mijn maag keerde) en ik zag, tot mijn grote verbazing, laag hangende sterren. Hoewel, sterren? Toen een van die sterren bewoog zoals autolichten in de verte bewegen, begreep ik dat het niet om sterren ging maar om lampen die hoog op de dalwanden hun licht verspreidden. En pas dan begreep ik dat ik bergen zag – zonder ze te zien.
maandag 30 mei 2005
Non
Analisten buigen zich over het Franse ‘non’ dat gisteren werd uitgesproken in het referendum over de Europese grondwet. Ze gewagen van ‘un clivage sociologique’, een sociologische scheidslijn tussen ja en neen. Het ‘ja’ en het ‘neen’ zijn niet politiek te duiden (zowel extreem-rechts als extreem-links stemden ‘neen’ en het traditionele links (de socialisten) is volkomen verdeeld), noch geografisch (noord en zuid stemmen ‘neen’, het westen en Parijs ‘ja’, de ene stad of plattelandsstreek ‘ja’ en de andere dan weer ‘neen’ – veel systeem valt daarin niet te onderkennen). Maar wat wel duidelijk is gebleken, is dat al wat welvarend is en door het eigen comfort tot conservatisme geneigd, ‘ja’ heeft gestemd, terwijl de meerderheid van ‘neen’-stemmers bestaat uit werklozen, werkonzekeren, arbeiders (dat is tegenwoordig een synoniem van werkonzekeren), steuntrekkers, boeren, armen, homo’s, kansarmen, intellectuelen, enzovoort. ‘Een coalitie van de angst’, noemen de Europa-bobo’s het (Barosso, Dehaene…). Waarbij ik me dan afvraag: als die analisten gelijk hebben met hun ‘clivage sociologique’, dan is dat referendum van gisteren niet alleen een peiling naar een politieke overtuiging met betrekking tot Europa maar eigenlijk – de facto – in de eerste plaats een onderzoek naar de psychologische toestand van een hele natie – en dan is het resultaat (meer dan de helft van de bevolking is ontevreden, onzeker, angstig, pessimistisch, bang, malcontent, verontrust…) echt wel revelerend. Deze peiling legt bloot dat Frankrijk een depressief land is.
Maar evengoed, en dat is het hoopgevende, dat 'un des pays fondateurs' openlijk de hele Europese constructie ter discussie stelt. Een van de 'neen'-stemmers op tv verwoordde het heel goed (het was een zwarte vrouw): 'Ik wil wel Europa, maar niet het liberale Europa dat ons in de maag wordt gesplitst. Ik wil een sociaal, tolerant, vrij en niet-racistisch Europa.' Dat is nog wat anders dan de Nederlander, ook op tv, die zegt woensdag 'neen' te zullen zeggen omdat hij, als homo, vindt dat Europa niet genoeg voor de homo's doet. Kan het enger en egoïstischer?
Maar evengoed, en dat is het hoopgevende, dat 'un des pays fondateurs' openlijk de hele Europese constructie ter discussie stelt. Een van de 'neen'-stemmers op tv verwoordde het heel goed (het was een zwarte vrouw): 'Ik wil wel Europa, maar niet het liberale Europa dat ons in de maag wordt gesplitst. Ik wil een sociaal, tolerant, vrij en niet-racistisch Europa.' Dat is nog wat anders dan de Nederlander, ook op tv, die zegt woensdag 'neen' te zullen zeggen omdat hij, als homo, vindt dat Europa niet genoeg voor de homo's doet. Kan het enger en egoïstischer?
zondag 29 mei 2005
77 * 28,69 * 923
Samen met tien wielervrienden van de zondagvoormiddag langs de Damse vaart naar Sluis en dan verder tot in Breskens; terugkeer langs de kust. In Breskens wordt even halt gehouden op de dijk om een blik te werpen over de Westerschelde naar de skyline van Vlissingen. Een boot vaart van rechts naar links voorbij. Onderweg spreek ik met R over de uitgeverijbusiness en met D over problemen met architecten en aannemers, en vervolgens over slaaptekort. Op de terugweg zetten we ons achter een groep wielertoeristen uit Schoondijke. Ze voeren op hun gele uitrusting reclame voor ‘Feestzaal Wijffels’. Ik lees ‘Feestzaal Twijfels’ en kan daar een heel eindje over tobben want we volgen ze van Breskens tot Cadzand. Daarna gaat het met een stevig tempo door tot in Hoeke, waar de bende stopt voor een cola c.q. blonde Leffe. Ik merk op dat een van de nieuwe deelnemers (ik zie hem voor de eerste keer), met zijn valhelm af en zo’n zonnebrilletje met ovalen glazen op z’n neus heel goed op de Hugo Claus van een jaar of tien geleden lijkt. Na de eerste consumptie rijd ik alleen huiswaarts, beducht voor de dreigende regenval. Ik kom droog thuis.
Dienstmededeling
Hier volgt een uitnodiging.
Ik hou mij, als ‘Pascal Digital’, behalve met teksten ook met fotografie bezig. Zo maak ik ook elke dag een e-mail met in bijlage, in een wordbestand, een foto (een andere foto dan hier). Onder die foto komt af en toe een onderschriftje. De foto’s worden ‘licht’ gemaakt, zodat er geen digitale opstoppingen ontstaan. Ik stuur de e-mail – gratis, uiteraard! – naar mijn abonnees. Dat zijn er op dit ogenblik 178. U kunt zich ook als abonnee inschrijven. Het volstaat uw e-mailadres en de vermelding dat u op deze dienstmededeling reageert te sturen naar pascaldigital-at-hotmail-punt-com. Discretie is verzekerd (de dagelijkse e-mails worden naar Undisclosed Recipients verstuurd). Uitschrijven kan natuurlijk ook te allen tijde.
Ik hou mij, als ‘Pascal Digital’, behalve met teksten ook met fotografie bezig. Zo maak ik ook elke dag een e-mail met in bijlage, in een wordbestand, een foto (een andere foto dan hier). Onder die foto komt af en toe een onderschriftje. De foto’s worden ‘licht’ gemaakt, zodat er geen digitale opstoppingen ontstaan. Ik stuur de e-mail – gratis, uiteraard! – naar mijn abonnees. Dat zijn er op dit ogenblik 178. U kunt zich ook als abonnee inschrijven. Het volstaat uw e-mailadres en de vermelding dat u op deze dienstmededeling reageert te sturen naar pascaldigital-at-hotmail-punt-com. Discretie is verzekerd (de dagelijkse e-mails worden naar Undisclosed Recipients verstuurd). Uitschrijven kan natuurlijk ook te allen tijde.
zaterdag 28 mei 2005
22 * 28,14 * 846
Hoewel het al later is dan zeven uur, is het zeker nog minstens 25 graden warm. Er hangt weinig zuurstof in de lucht, te weinig. Op het Zuidervaartje baant een meerkoet zich een weg tussen de algen – zoveel heb ik er daar nooit eerder gezien. Er staat veel wind, daarom doe ik enkele keren het basisrondje. Wind achter: buitenblad; wind voor: binnenblad. Het verschil in snelheid tussen wind in het voordeel en wind in het nadeel loopt op tot 8 per uur. Ik zie ruiters, ik zie paarden in de wei, een veulen dat achtjes loopt tussen merries. Ik zie een veld met alleen maar boterbloemen tussen het gras en ik zie een veld met alleen maar madeliefjes tussen het gras. Dat laatste veld is een voetbalveld. Op de penaltystip ligt, naast twee op de grond liggende fietsen, een koppeltje te vrijen. Op mijn terugweg door de sjieke wijk van de Bisschopsdreef zie ik, op z’n damesfiets, Ignace Masson, mijn geschiedenisleraar van op het college. Ik moet denken aan het interview in de Knack met Jo Tollebeek (die mij ooit in Leuven nog zeer genereus al zijn notities liet kopiëren van lessen die ik had overgeslagen) over historisch besef bij jongeren (naar aanleiding van de geschiedenishype op tv met allerlei dwaze verkiezingen van Grootste Belg en Grootste Nederlander en wat is het niet allemaal) – en ik denk: als ik ooit ergens historisch besef heb opgedaan, dan zeker niet bij Ignace Masson. Die man bracht mij in een heel jaar lang twee uur per week lesgeven evenveel enthousiasme bij voor geschiedenis als een vluchtige verveelde blik op een Egyptische potscherf in een veel te warm museum van Egyptische potscherven zou hebben gedaan, gesteld dat ik het ooit in mijn hoofd zou halen een dergelijk museum te bezoeken.
vrijdag 27 mei 2005
Mijn woordenboek (85)
ACCELERATIE
De sensatie van het taxiën is vergelijkbaar met wat je voelt als je in een autobus zit. Alleen zit je hier wat hoger, het raam is kleiner en heeft een andere vorm, en wat je te zien krijgt is ook niet direct vergelijkbaar met het spitsuurverkeer op een invalsweg naar de stad. Je ziet het luchthavengebouw traag voorbijglijden (de weerspiegeling van het zonlicht in het glas, de kleuraccenten van neonverlichte borden, dienstvoertuigen, mensen in gele en rode overalls, geparkeerde vliegtuigen die met een slurf aan de aanlegsteigers vasthangen). Je geniet van het wegvallen van de zenuwachtigheid waaraan wel niemand ontsnapt die voor de eerste keer de plichtplegingen moet doorstaan die met de aankoop van het vliegticket, de douaneverplichtingen en het inchecken gepaard gaan. Zeker niet als hij er meteen al helemaal alleen voor staat zoals jij er alleen voor stond. Je zit in die verrassend enge zetel, je kijkt door het vliegtuigraampje, ziet het luchthavengebouw voorbijtaxiën en vraagt je af wat komen gaat. Dan, opeens, zwenkt het gevaarte dat jou in zijn romp heeft opgenomen, het toestel schokt, staat stil, schokt nog eens, staat opnieuw stil… En dan begint het loeien. De motoren beginnen pas nu te draaien, heb je de indruk. Het hele vliegtuig trilt, straks valt het uit elkaar. Je kijkt nog eens of je wel goed je veiligheidsriem om hebt, begrijpt niet dat de andere passagiers, die duidelijk niet aan hun proefstuk toe zijn (of doen ze alsof?), schijnbaar achteloos een krant openslaan, en je prevelt (wat is dat lang geleden!) een schietgebed. De vliegtuigbus komt in beweging, het hele landschap komt in beweging, de motoren gieren nu oorverdovend, je rijdt, je rijdt almaar sneller – wat kan er nu niet allemaal mislopen? Met een totaal ongekende kracht bereikt het gevaarte een snelheid die jij nog nooit eerder in je leven hebt bereikt (of het zou de snelheid van de planeet zelf moeten zijn die met duizelingwekkende vaart op een punt in de ruimte en een punt in de tijd afstevent en ondertussen ook nog eens behoorlijk gezwind om zijn eigen as draait – en jij draait mee…). Je bereikt die snelheid in o zo korte tijd! Welke krachten zitten hier achter, aan welke krachten ben je overgeleverd. De Boeing versnelt, wordt enorm groot; jij bent een nietig wezen, totaal afhankelijk, doodsbenauwd. Je wil maar één ding en dat is dat dit ding stopt. Maar neen, razendsnel gaat het nu over de baan en dan… Dan word je achterover gedrukt, de zetel voor je gaat de lucht in, de scheidingslijn tussen startbaan en grasland wordt in dat kleine raam in plaats van een horizontale een diagonaal, de hele horizon komt schuin te liggen, de wielen komen los van de grond… Met een onbegrijpelijk machtsvertoon komt dit logge gevaarte van de grond en meteen lijkt het alsof het stilvalt. Het geluid valt weg, het gewicht valt weg, en de snelheid valt weg. Nu ben je ervan overtuigd dat de hele zwik meteen weer neerstort – maar neen, je wordt onherroepelijk meegevoerd, de lucht in, ferm onder de indruk van dat hele vertoon. Het is onomkeerbaar, je bent overgeleverd.
De acceleratie is niet alleen maar een kwestie van versnellen. Het gaat om: angst, machteloos zijn, de ervaring dat alles aan je controle ontsnapt. Het is een kwalitatieve omslag; iets wat plots en onherroepelijk ánders wordt. Niet alleen vliegtuigen accelereren. Dat doen ook: kinderen in hun groei naar volwassenheid en hoe ze plots een individu blijken te zijn; ziektes die kwaadaardig overgaan van sluimertoestand naar onremedieerbare kwaal; bepaalde chemische processen waarbij plots een verzadiging optreedt en de stof in kwestie radicaal andere eigenschappen aanneemt; het openspringen van een boomblad nadat het zich wekenlang in de oksel van een tak als knop heeft gevormd; het ouder worden waarbij plots dat wat nog redelijkerwijs kan worden verwacht korter blijkt dan dat wat al geweest is; het leven zelf.
De sensatie van het taxiën is vergelijkbaar met wat je voelt als je in een autobus zit. Alleen zit je hier wat hoger, het raam is kleiner en heeft een andere vorm, en wat je te zien krijgt is ook niet direct vergelijkbaar met het spitsuurverkeer op een invalsweg naar de stad. Je ziet het luchthavengebouw traag voorbijglijden (de weerspiegeling van het zonlicht in het glas, de kleuraccenten van neonverlichte borden, dienstvoertuigen, mensen in gele en rode overalls, geparkeerde vliegtuigen die met een slurf aan de aanlegsteigers vasthangen). Je geniet van het wegvallen van de zenuwachtigheid waaraan wel niemand ontsnapt die voor de eerste keer de plichtplegingen moet doorstaan die met de aankoop van het vliegticket, de douaneverplichtingen en het inchecken gepaard gaan. Zeker niet als hij er meteen al helemaal alleen voor staat zoals jij er alleen voor stond. Je zit in die verrassend enge zetel, je kijkt door het vliegtuigraampje, ziet het luchthavengebouw voorbijtaxiën en vraagt je af wat komen gaat. Dan, opeens, zwenkt het gevaarte dat jou in zijn romp heeft opgenomen, het toestel schokt, staat stil, schokt nog eens, staat opnieuw stil… En dan begint het loeien. De motoren beginnen pas nu te draaien, heb je de indruk. Het hele vliegtuig trilt, straks valt het uit elkaar. Je kijkt nog eens of je wel goed je veiligheidsriem om hebt, begrijpt niet dat de andere passagiers, die duidelijk niet aan hun proefstuk toe zijn (of doen ze alsof?), schijnbaar achteloos een krant openslaan, en je prevelt (wat is dat lang geleden!) een schietgebed. De vliegtuigbus komt in beweging, het hele landschap komt in beweging, de motoren gieren nu oorverdovend, je rijdt, je rijdt almaar sneller – wat kan er nu niet allemaal mislopen? Met een totaal ongekende kracht bereikt het gevaarte een snelheid die jij nog nooit eerder in je leven hebt bereikt (of het zou de snelheid van de planeet zelf moeten zijn die met duizelingwekkende vaart op een punt in de ruimte en een punt in de tijd afstevent en ondertussen ook nog eens behoorlijk gezwind om zijn eigen as draait – en jij draait mee…). Je bereikt die snelheid in o zo korte tijd! Welke krachten zitten hier achter, aan welke krachten ben je overgeleverd. De Boeing versnelt, wordt enorm groot; jij bent een nietig wezen, totaal afhankelijk, doodsbenauwd. Je wil maar één ding en dat is dat dit ding stopt. Maar neen, razendsnel gaat het nu over de baan en dan… Dan word je achterover gedrukt, de zetel voor je gaat de lucht in, de scheidingslijn tussen startbaan en grasland wordt in dat kleine raam in plaats van een horizontale een diagonaal, de hele horizon komt schuin te liggen, de wielen komen los van de grond… Met een onbegrijpelijk machtsvertoon komt dit logge gevaarte van de grond en meteen lijkt het alsof het stilvalt. Het geluid valt weg, het gewicht valt weg, en de snelheid valt weg. Nu ben je ervan overtuigd dat de hele zwik meteen weer neerstort – maar neen, je wordt onherroepelijk meegevoerd, de lucht in, ferm onder de indruk van dat hele vertoon. Het is onomkeerbaar, je bent overgeleverd.
De acceleratie is niet alleen maar een kwestie van versnellen. Het gaat om: angst, machteloos zijn, de ervaring dat alles aan je controle ontsnapt. Het is een kwalitatieve omslag; iets wat plots en onherroepelijk ánders wordt. Niet alleen vliegtuigen accelereren. Dat doen ook: kinderen in hun groei naar volwassenheid en hoe ze plots een individu blijken te zijn; ziektes die kwaadaardig overgaan van sluimertoestand naar onremedieerbare kwaal; bepaalde chemische processen waarbij plots een verzadiging optreedt en de stof in kwestie radicaal andere eigenschappen aanneemt; het openspringen van een boomblad nadat het zich wekenlang in de oksel van een tak als knop heeft gevormd; het ouder worden waarbij plots dat wat nog redelijkerwijs kan worden verwacht korter blijkt dan dat wat al geweest is; het leven zelf.
donderdag 26 mei 2005
Cliché
Een premie zij uitgeloofd voor de eerste wetenschapper, energieconsulent, milieuambtenaar of wie dan ook die in een artikel of bijdrage of boek of wat dan ook over (het te verwachten groeiende aandeel in de energieproductie van) windmolens en windenergie niet de uitdrukking ‘de wind in de zeilen hebben’ gebruikt.
25 * 27,96 * 824
Voor het eerst dit jaar ga ik na acht uur ’s avonds fietsen. Het licht is anders, de lucht is anders. Langs de Damse Vaart zitten mannen met onwaarschijnlijk veel geduld en onwaarschijnlijk veel tijd te vissen. Tussen Damme en de Siphon begint het kroos het wateroppervlak te vullen; straks wordt dat, bij windstilte, een groene vloer waarop het, voor de Christussen onder ons, verraderlijk lopen wordt. Aan restaurant De Siphon zitten mensen buiten te eten, zo goed als tussen de geparkeerde BMW’s en Mercedessen. Langs de Pijpeweg vliegt een kleine bonte specht – golvend op en neer – een eind mee op tussen de schuine populieren. Zijn kleuren – zwart, wit en rood – doen mij aan anarchisme denken en – waarom? – aan de vlag van Ethiopië (hoewel die misschien niet helemaal zwart, wit en rood is – ik zou het moeten opzoeken). Ik kort de rit in: ik ben geen visser.
woensdag 25 mei 2005
dinsdag 24 mei 2005
Ik lees Proust niet, ik vertaal hem (27)
Je cherchai pendant tout le dîner un prétexte qui permît à Saint-Loup de demander à sa tante de me recevoir sans attendre qu’il vînt à Paris.
(II:125)
Het hele diner zocht ik naar een voorwendsel waarmee Saint-Loup zijn tante zou kunnen vragen om mij te ontvangen zonder dat ik zou moeten wachten tot hij eens naar Parijs kwam.
Ik zocht gedurende de hele maaltijd naar een goed voorwendsel om Saint-Loup, zonder te wachten tot hij in Parijs zou zin, aan zijn tante te laten vragen of ze mij wilde ontvangen.
(Cornips III:128)
(II:125)
Het hele diner zocht ik naar een voorwendsel waarmee Saint-Loup zijn tante zou kunnen vragen om mij te ontvangen zonder dat ik zou moeten wachten tot hij eens naar Parijs kwam.
Ik zocht gedurende de hele maaltijd naar een goed voorwendsel om Saint-Loup, zonder te wachten tot hij in Parijs zou zin, aan zijn tante te laten vragen of ze mij wilde ontvangen.
(Cornips III:128)
maandag 23 mei 2005
Wat Laura Brown graag had willen maken
‘Ze wilde dat ze iets schitterends had gemaakt, iets wat zelfs schitterend zou zijn voor hen die niet van haar houden.’
Laura Brown, een van de drie vrouwen in Michael Cunninghams De uren, raakt met een van haar gedachten de essentie van wat het betekent kunstenaar te zijn, kunstenaar te willen zijn: iets maken dat bij de waarnemer niet de appreciatie van een geliefde persoon nodig heeft om te worden gewaardeerd. Want zo gaat het vaak: wij laten ons in onze oordelen gemakkelijk sturen door wat anderen denken. En wij laten ons veel gemakkelijker sturen door wie wij, als persoon, waarderen dan door wie ons onverschillig is of door wie wij haten. Dat betekent dat het oordeel van anderen ons kan misleiden, en dat ons oordeel daardoor niet objectief genoeg is. Kunst is: datgene wat we mooi kunnen vinden zonder dat we in dat mooi vinden de liefde of erkenning van een ander zoeken.
En het mooie is natuurlijk dat Laura Brown, een doodgewone huisvrouw, deze gedachte ontwikkelt na een mislukte taart in de vuilnisbak te hebben gekieperd.
Laura Brown, een van de drie vrouwen in Michael Cunninghams De uren, raakt met een van haar gedachten de essentie van wat het betekent kunstenaar te zijn, kunstenaar te willen zijn: iets maken dat bij de waarnemer niet de appreciatie van een geliefde persoon nodig heeft om te worden gewaardeerd. Want zo gaat het vaak: wij laten ons in onze oordelen gemakkelijk sturen door wat anderen denken. En wij laten ons veel gemakkelijker sturen door wie wij, als persoon, waarderen dan door wie ons onverschillig is of door wie wij haten. Dat betekent dat het oordeel van anderen ons kan misleiden, en dat ons oordeel daardoor niet objectief genoeg is. Kunst is: datgene wat we mooi kunnen vinden zonder dat we in dat mooi vinden de liefde of erkenning van een ander zoeken.
En het mooie is natuurlijk dat Laura Brown, een doodgewone huisvrouw, deze gedachte ontwikkelt na een mislukte taart in de vuilnisbak te hebben gekieperd.
zondag 22 mei 2005
76 * 27,89 * 799
Na drie weken eindelijk nog eens de fiets op. Ik kom vijf minuten te laat op de afspraakplaats, Steenbrugge - dat is dus al meteen achtervolgen geblazen. Ter hoogte van Moerbrugge haal ik het omvangrijke (dertien) pelotonnetje in. Omdat ik de hele tijd achteraan blijf rijden om te recupereren, zijn er ter hoogte van Aalter nog die verwonderd opkijken wanneer ze me zien: ‘Tiens, waar kom jij ineens vandaan?’ De wind waait wispelturig. Nu eens van links, dan van rechts, maar toch vaak in de rug. Ik spreek met R over Palermo en een nieuw opgegraven Romeinse villa in de Siciliaanse bergen: hij was net terug van een reis daarheen. Ik vroeg de minister hoe het op zijn werk is, maar ik kreeg geen commentaar. Op de brug over het kanaal in Zomergem kan ik me niet inhouden en doe mee aan het jongensachtige sprintje om het eerst boven. Bij het terugkeren langs de dubbele vaart richting Damme is er – alweer – een lekke band. In afwachting doe ik op een bank een praatje met J. Het gaat over bloeddruk en suizeligheden. Mannen in het midden van hun leven. In Damme gaat het hele gezelschap iets drinken. Er worden afspraken gemaakt voor de rit in Noord-Frankrijk op 19 juni. Het laatste stuk, langs de Damse Vaart, rijd ik samen met D tegen de strakke wind in naar huis.
zaterdag 21 mei 2005
Dienstmededeling
Zoals u ziet, zullen hier voortaan ook foto’s verschijnen. Pascal Digital was tot nu toe óók een fotoblog (sommigen onder u zijn daar vast al eens gaan kijken). Ik wil nu proberen de twee samen te brengen. Laat mij weten wat u er van vindt.
Mijn eigen namen (23)
ALLENDE GOSSENS, Salvador
Op de verdediging van zijn eindwerk Frans over Allende, vertelde X me, verzuimde student Y voortdurend de l mouillé uit te spreken: hij zei a-len-de in plaats van a-ljen-de. De gepalataliseerde l, zoals ook in ‘Llano Estacado’, een stukje woestijn dat in de avonturenboeken die ik las ten tijde van de machtsgreep in Chili op een gegeven ogenblik een belangrijke rol speelde, werd achterwege gelaten. Waardoor het precies was of hij, die student, het de hele tijd over ellende had – zei X nog.
De Chileense president Salvador Allende droeg, overigens, ook zo’n Woody Allen-bril – waardoor hij, samen met Buddy Holly, postuum in dat rijtje met Allen en Costello postvat. Bien étonnés de se trouver ensemble. Ik herinner me, hoewel er toen nog geen sprake was van Woody Allen, dat die bril hem sympathiek maakte in mijn ogen. En ik herinner me ook de staatsgreep. Het was 1973 – heel veel later zou de exacte datum, 11 september, een heel andere betekenis krijgen. Ik was te jong om te begrijpen wat er gebeurde. Wat er precies gebeurde, wat de VS en de CIA daar, in dat lange land, te zoeken hadden. (Dat werd toen trouwens ook nog niet luidop gezegd, toch niet in de kringen die ik frequenteerde: de beslotenheid van een kleinburgerlijk gezin in het nog overwegend katholieke Vlaanderen, dat maar wat blij was dat al die Amerikaanse multinationals voor werk zorgden in de streek.) Ik meen mij nu een beeld te herinneren (waren het bewegende beelden?): een regeringsgebouw, schoten, rook. Alles onmiskenbaar in zwart-wit. Een tank rolt de straat in, maar dat heb ik er misschien bij verzonnen. (Hier schuiven de beelden van allerlei staatsgrepen en revoluties door elkaar; er zitten er opvallend verse bij (in kleur, al wegen het grauw en het grijs nog altijd zwaar door), van Oost-Europese signatuur.) Plots slaat er een vlam door het dak van het paleis (het is dus televisie). Mannen schieten vanuit verdekte positie. Een paar duizend doden later neemt een dictator met een pet met een veel te grote klep en een naam die aan wijn doet denken Allende’s plaats in. Inmiddels is hij, de usurpator, alweer seniel genoeg om niet te moeten worden vervolgd voor zijn wandaden.
Op de verdediging van zijn eindwerk Frans over Allende, vertelde X me, verzuimde student Y voortdurend de l mouillé uit te spreken: hij zei a-len-de in plaats van a-ljen-de. De gepalataliseerde l, zoals ook in ‘Llano Estacado’, een stukje woestijn dat in de avonturenboeken die ik las ten tijde van de machtsgreep in Chili op een gegeven ogenblik een belangrijke rol speelde, werd achterwege gelaten. Waardoor het precies was of hij, die student, het de hele tijd over ellende had – zei X nog.
De Chileense president Salvador Allende droeg, overigens, ook zo’n Woody Allen-bril – waardoor hij, samen met Buddy Holly, postuum in dat rijtje met Allen en Costello postvat. Bien étonnés de se trouver ensemble. Ik herinner me, hoewel er toen nog geen sprake was van Woody Allen, dat die bril hem sympathiek maakte in mijn ogen. En ik herinner me ook de staatsgreep. Het was 1973 – heel veel later zou de exacte datum, 11 september, een heel andere betekenis krijgen. Ik was te jong om te begrijpen wat er gebeurde. Wat er precies gebeurde, wat de VS en de CIA daar, in dat lange land, te zoeken hadden. (Dat werd toen trouwens ook nog niet luidop gezegd, toch niet in de kringen die ik frequenteerde: de beslotenheid van een kleinburgerlijk gezin in het nog overwegend katholieke Vlaanderen, dat maar wat blij was dat al die Amerikaanse multinationals voor werk zorgden in de streek.) Ik meen mij nu een beeld te herinneren (waren het bewegende beelden?): een regeringsgebouw, schoten, rook. Alles onmiskenbaar in zwart-wit. Een tank rolt de straat in, maar dat heb ik er misschien bij verzonnen. (Hier schuiven de beelden van allerlei staatsgrepen en revoluties door elkaar; er zitten er opvallend verse bij (in kleur, al wegen het grauw en het grijs nog altijd zwaar door), van Oost-Europese signatuur.) Plots slaat er een vlam door het dak van het paleis (het is dus televisie). Mannen schieten vanuit verdekte positie. Een paar duizend doden later neemt een dictator met een pet met een veel te grote klep en een naam die aan wijn doet denken Allende’s plaats in. Inmiddels is hij, de usurpator, alweer seniel genoeg om niet te moeten worden vervolgd voor zijn wandaden.
vrijdag 20 mei 2005
Cultuurconsumptie (2)
Ik zag de afgelopen weken twee films op tv en gisteren een toneelstuk.
Bowling for Columbine, de anti-wapenbezitfilm van Michael Moore, had ik nog niet gezien. Aangezien ik politiek correct ben, moest dat dan toch eindelijk maar eens gebeuren. Naar verluidt was het toch een prachtdocumentaire die, los van zijn politieke boodschap, toch ook wel esthetische of kunstzinnige verdiensten had?
Ik ben in slaap gevallen bij Bowling for Columbine.
Toegegeven, ik was wel wat moetjes, maar dit is toch echt wel een slaapverwekkend stukje propaganda. Natuurlijk ben ik het eens met de heer Moore, en natuurlijk is er een verband tussen vrij wapenbezit en de spectaculair hoge misdaadcijfers in de Verenigde Staten – maar ik krijgt het toch graag iets subtieler ingepeperd. De retorische trucs (dat perfide hanteren van de cut- and paste-tools; het handige monteren; de omissies, juxtaposities, superposities…) spatten ongegeneerd van het scherm. Wat dat betreft is Bowling niet veel méér dan de eerste de beste gedramatiseerde Panorama-documentaire. Moore mikt op het goede doel, jawel, maar zijn manier van spreken is daarom in moreel opzicht niet minder discutabel. Hoe kan je nu de terecht gehate machthebbers kritiseren als je er niet voor terugschrikt de taal en de communicatie die ook zij naar hun hand zetten op een vergelijkbare manier geweld aan te doen? Het komt in elk geval je geloofwaardigheid niet ten goede.
Eergisteren toonde Canvas het meesterwerk Gosford Park (2001) van Robert Altman, met de ultieme mix van door de Britse finefleur van het theater gebracht drama (Helen Mirren bijvoorbeeld als hoogste in rang in het bataljon meiden dat downstairs het reilen en zeilen van het puissant rijke landgoed bestiert) en slapstick, vooral dan middels de hilarische persiflage door Stephen Fry van Peter Sellars die zelf ook al weer het prototype van de verstrooide en Oxford-stabbering privé-detective persifleerde.
En gisteren ging ik dan naar De Werf, naar de voorstelling Hollywood Remix van het gezelschap Leporello. Van deze bijzonder grappige en komische compilatie van lichtvoetige huwelijks- en overspelintriges, een speelse kruising tussen musical en boulevard, onthoud ik vooral het speelplezier van de drie acteurs, en wat dat speelplezier met mij deed.
Bowling for Columbine, de anti-wapenbezitfilm van Michael Moore, had ik nog niet gezien. Aangezien ik politiek correct ben, moest dat dan toch eindelijk maar eens gebeuren. Naar verluidt was het toch een prachtdocumentaire die, los van zijn politieke boodschap, toch ook wel esthetische of kunstzinnige verdiensten had?
Ik ben in slaap gevallen bij Bowling for Columbine.
Toegegeven, ik was wel wat moetjes, maar dit is toch echt wel een slaapverwekkend stukje propaganda. Natuurlijk ben ik het eens met de heer Moore, en natuurlijk is er een verband tussen vrij wapenbezit en de spectaculair hoge misdaadcijfers in de Verenigde Staten – maar ik krijgt het toch graag iets subtieler ingepeperd. De retorische trucs (dat perfide hanteren van de cut- and paste-tools; het handige monteren; de omissies, juxtaposities, superposities…) spatten ongegeneerd van het scherm. Wat dat betreft is Bowling niet veel méér dan de eerste de beste gedramatiseerde Panorama-documentaire. Moore mikt op het goede doel, jawel, maar zijn manier van spreken is daarom in moreel opzicht niet minder discutabel. Hoe kan je nu de terecht gehate machthebbers kritiseren als je er niet voor terugschrikt de taal en de communicatie die ook zij naar hun hand zetten op een vergelijkbare manier geweld aan te doen? Het komt in elk geval je geloofwaardigheid niet ten goede.
Eergisteren toonde Canvas het meesterwerk Gosford Park (2001) van Robert Altman, met de ultieme mix van door de Britse finefleur van het theater gebracht drama (Helen Mirren bijvoorbeeld als hoogste in rang in het bataljon meiden dat downstairs het reilen en zeilen van het puissant rijke landgoed bestiert) en slapstick, vooral dan middels de hilarische persiflage door Stephen Fry van Peter Sellars die zelf ook al weer het prototype van de verstrooide en Oxford-stabbering privé-detective persifleerde.
En gisteren ging ik dan naar De Werf, naar de voorstelling Hollywood Remix van het gezelschap Leporello. Van deze bijzonder grappige en komische compilatie van lichtvoetige huwelijks- en overspelintriges, een speelse kruising tussen musical en boulevard, onthoud ik vooral het speelplezier van de drie acteurs, en wat dat speelplezier met mij deed.
dinsdag 17 mei 2005
B-H-V
Ja, als volwaardige commentator van het wereldgebeuren kan ik toch niet B-H-V onvermeld laten. De kwestie heeft het België genaamde land weken in de ban gehouden, de politieke agenda van het koninkrijk bepaald, het bestuurlijk apparaat er totaal verlamd. En dan zou ik daar geen mening over hebben.
Welnu, ik heb daar geen mening over.
De splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde laat mij volkomen onverschillig. Ik heb gehoord dat de grondwet voorziet dat deze splitsing wordt uitgevoerd, en ik vind dat als de grondwet stelt dat iets moet worden uitgevoerd, dat dat iets dan maar moet worden uitgevoerd want het leven is al ingewikkeld genoeg zodat we niet moeten dulden dat, als de grondwet zegt dat iets moet worden uitgevoerd, dat het dan niet zou worden uitgevoerd, dan wordt het helemaal een soep en er zijn belangrijker problemen.
Waar ik wel een mening over heb, is over een verschijnsel in de rand van het hele B-H-V-event (of beter: non-event, want die splitsing is er dus – en dat voor de Nederlandse lezers van deze blog die natuurlijk, en volkomen terecht, ab-so-luut niet weten waar het hier over gaat en op welke Vlaamse en Waalse gevoelige tenen er nu weer wordt getrapt – níet gekomen). Dat verschijnsel betreft het aantreden van politici van alle Vlaamse politieke partijen en subpartijen die min of meer een vinger in de pap te brokken hebben in een televisiedebat, vorige zondag, in het programma ‘De Zevende Dag’ (ik zag het pas in de nacht van zondag op maandag). Ze trekken fel van leer tegen elkaar, er wordt danig geschimpt en gescholden. Echt nog zo’n ouderwets debat van voor de tijd van de mediatraining, zeg maar. Leuke televisie. Maar er bekruipt mij een onaangenaam gevoel. En dat wordt bevestigd door wat een politoloog vanmorgen op de radio zegt. Dat die hele vertoning maar show is. Partijen spelen twee soorten politici uit. Zij die op het scherm het imago moeten uitdragen, de public relations verzorgen, en zij die intussen achter – jawel: de schermen – de compromissen uitdokteren. Het is strategie. Mediaconsumenten worden hier evenzeer gebruikt als potentiële oplepelaars van yoghurt of gebruikers van een of ander deodorant. Democratie als een cynisch opgezette schijnvertoning.
Welnu, ik heb daar geen mening over.
De splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde laat mij volkomen onverschillig. Ik heb gehoord dat de grondwet voorziet dat deze splitsing wordt uitgevoerd, en ik vind dat als de grondwet stelt dat iets moet worden uitgevoerd, dat dat iets dan maar moet worden uitgevoerd want het leven is al ingewikkeld genoeg zodat we niet moeten dulden dat, als de grondwet zegt dat iets moet worden uitgevoerd, dat het dan niet zou worden uitgevoerd, dan wordt het helemaal een soep en er zijn belangrijker problemen.
Waar ik wel een mening over heb, is over een verschijnsel in de rand van het hele B-H-V-event (of beter: non-event, want die splitsing is er dus – en dat voor de Nederlandse lezers van deze blog die natuurlijk, en volkomen terecht, ab-so-luut niet weten waar het hier over gaat en op welke Vlaamse en Waalse gevoelige tenen er nu weer wordt getrapt – níet gekomen). Dat verschijnsel betreft het aantreden van politici van alle Vlaamse politieke partijen en subpartijen die min of meer een vinger in de pap te brokken hebben in een televisiedebat, vorige zondag, in het programma ‘De Zevende Dag’ (ik zag het pas in de nacht van zondag op maandag). Ze trekken fel van leer tegen elkaar, er wordt danig geschimpt en gescholden. Echt nog zo’n ouderwets debat van voor de tijd van de mediatraining, zeg maar. Leuke televisie. Maar er bekruipt mij een onaangenaam gevoel. En dat wordt bevestigd door wat een politoloog vanmorgen op de radio zegt. Dat die hele vertoning maar show is. Partijen spelen twee soorten politici uit. Zij die op het scherm het imago moeten uitdragen, de public relations verzorgen, en zij die intussen achter – jawel: de schermen – de compromissen uitdokteren. Het is strategie. Mediaconsumenten worden hier evenzeer gebruikt als potentiële oplepelaars van yoghurt of gebruikers van een of ander deodorant. Democratie als een cynisch opgezette schijnvertoning.
maandag 16 mei 2005
Mijn eigen namen (22)
ALLEN, Woody
Een niet onverdienstelijk klarinettist – klein, erg zenuwachtig, nogal schutterig, lichtjes vooroverbogen spelend – die om andere redenen beroemd was en op die manier toch veel volk wist te lokken naar een concert dat hij samen met een band in Venetië gaf, bleef voortspelen nadat de elektriciteit was uitgevallen en de goed gevulde zaal in volslagen duisternis was gehuld. Hij had zo’n typische Woody Allen-bril op z’n neus (zoals ook Elvis Costello er een draagt, die het dan weer heeft van Buddy Holly). Het wás Woody Allen. Want dat was die andere reden waar die klarinettist beroemd om was: hij was regisseur van films waarin hij onophoudelijk, onstuitbaar, onvermoeibaar in de hoedanigheid van zijn eigen hoofdacteur – klein, erg zenuwachtig, nogal schutterig, lichtjes voorovergebogen spelend en met zo’n zwarte zware-montuurbril op zijn neus – van shrink naar psych draaft, steevast omringd door mooie maar al even neurasthenieke dames. Eveneens niet onverdienstelijk én voor, inderdaad, goed gevulde en in volslagen duisternis gehulde zalen.
Een niet onverdienstelijk klarinettist – klein, erg zenuwachtig, nogal schutterig, lichtjes vooroverbogen spelend – die om andere redenen beroemd was en op die manier toch veel volk wist te lokken naar een concert dat hij samen met een band in Venetië gaf, bleef voortspelen nadat de elektriciteit was uitgevallen en de goed gevulde zaal in volslagen duisternis was gehuld. Hij had zo’n typische Woody Allen-bril op z’n neus (zoals ook Elvis Costello er een draagt, die het dan weer heeft van Buddy Holly). Het wás Woody Allen. Want dat was die andere reden waar die klarinettist beroemd om was: hij was regisseur van films waarin hij onophoudelijk, onstuitbaar, onvermoeibaar in de hoedanigheid van zijn eigen hoofdacteur – klein, erg zenuwachtig, nogal schutterig, lichtjes voorovergebogen spelend en met zo’n zwarte zware-montuurbril op zijn neus – van shrink naar psych draaft, steevast omringd door mooie maar al even neurasthenieke dames. Eveneens niet onverdienstelijk én voor, inderdaad, goed gevulde en in volslagen duisternis gehulde zalen.
zondag 15 mei 2005
Grote liefde
Ik heb het boek bijna uit, eerlijk gezegd moet ik mij naar het einde slepen.
Het is niet evident wat Patricia de Martelaere voorschotelt. Ze gaat echt wel tot het uiterste, verkent de grenzen van wat in literatuur mogelijk is, tart daarbij met zichtbaar plezier de conventies. Het onverwachte antwoord – ik heb nog een bladzijde of vijftien te gaan – onderzoekt wat het is om ten prooi te vallen aan een ‘grote liefde’. Wat dat precies is, wordt nergens expliciet gedefinieerd. De ‘grote liefde’ is allesverterend, groter dan alle andere liefdes, groots, meeslepend; ze gooit alle zekerheden overhoop, alle maatstaven, alle remmingen; ze wordt steeds groter, heviger en sterker – zeker naarmate een parallelle ‘gewone’ liefde, die voor de echtgenoot bijvoorbeeld, haar verbodener, onbereikbaarder en hopelozer maakt. De Martelaere voert als het ware een dissectie uit op de emoties van een vrouw – zes vrouwen eigenlijk, die in het voorlaatste hoofdstuk in één vrouw lijken samen te smelten (ze houden alle zes van dezelfde man) – die aan een dergelijke grote liefde ‘lijdt’. Want dat is het wel degelijk: een ziekte. Hier wordt onderzocht wat er gebeurt als alle romantische clichés op de spits worden gedreven; De Martelaere probeert de logica van deze ziekte te achterhalen, na te gaan wat er gebeurt als alle motieven en drijfveren (symptomen) tot hun uiterste consequenties worden doorgedreven. Vooral dat voorlaatste hoofdstuk, dat bestaat uit brieven van die zes-in-ene vrouw aan die man, is als een barthesiaans uiteenrafelen van het fenomeen verliefdheid. Alle, werkelijk alle aspecten komen een voor een aan bod – het lijkt wel een catalogus. Zoals ook Fragments d’un discours amoureux een catalogus is. Ik ben razend benieuwd wat dat onverwachte antwoord – zo heet het laatste hoofdstuk – zal inhouden. Spannend is het boek dus wel, hoewel het, als een litanie, eentonig, drammerig, op het provocerende af hysterisch-repetitief is. En dat is dus op zich wel een literair hoogstandje.
Natuurlijk is deze roman nog om een andere reden een provocatie. Want je vraagt je voortdurend af: iemand die dit niet heeft meegemaakt, kan zo’n gevoel nooit zo diepgaand ontleden. Wat is derhalve het autobiografische in dit boek? Natuurlijk staat De Martelaere daar boven. Zij is romancière, zij bedenkt en schrijft een roman. Wat haar eigen persoon daar verder mee te maken heeft, daar heeft niemand zaken mee. Impliciet richt zij zich tot de lezer die zich dergelijke impertinente vragen stelt: u kan de boom in. En dat is dan weer superieur-ironisch…
Het is niet evident wat Patricia de Martelaere voorschotelt. Ze gaat echt wel tot het uiterste, verkent de grenzen van wat in literatuur mogelijk is, tart daarbij met zichtbaar plezier de conventies. Het onverwachte antwoord – ik heb nog een bladzijde of vijftien te gaan – onderzoekt wat het is om ten prooi te vallen aan een ‘grote liefde’. Wat dat precies is, wordt nergens expliciet gedefinieerd. De ‘grote liefde’ is allesverterend, groter dan alle andere liefdes, groots, meeslepend; ze gooit alle zekerheden overhoop, alle maatstaven, alle remmingen; ze wordt steeds groter, heviger en sterker – zeker naarmate een parallelle ‘gewone’ liefde, die voor de echtgenoot bijvoorbeeld, haar verbodener, onbereikbaarder en hopelozer maakt. De Martelaere voert als het ware een dissectie uit op de emoties van een vrouw – zes vrouwen eigenlijk, die in het voorlaatste hoofdstuk in één vrouw lijken samen te smelten (ze houden alle zes van dezelfde man) – die aan een dergelijke grote liefde ‘lijdt’. Want dat is het wel degelijk: een ziekte. Hier wordt onderzocht wat er gebeurt als alle romantische clichés op de spits worden gedreven; De Martelaere probeert de logica van deze ziekte te achterhalen, na te gaan wat er gebeurt als alle motieven en drijfveren (symptomen) tot hun uiterste consequenties worden doorgedreven. Vooral dat voorlaatste hoofdstuk, dat bestaat uit brieven van die zes-in-ene vrouw aan die man, is als een barthesiaans uiteenrafelen van het fenomeen verliefdheid. Alle, werkelijk alle aspecten komen een voor een aan bod – het lijkt wel een catalogus. Zoals ook Fragments d’un discours amoureux een catalogus is. Ik ben razend benieuwd wat dat onverwachte antwoord – zo heet het laatste hoofdstuk – zal inhouden. Spannend is het boek dus wel, hoewel het, als een litanie, eentonig, drammerig, op het provocerende af hysterisch-repetitief is. En dat is dus op zich wel een literair hoogstandje.
Natuurlijk is deze roman nog om een andere reden een provocatie. Want je vraagt je voortdurend af: iemand die dit niet heeft meegemaakt, kan zo’n gevoel nooit zo diepgaand ontleden. Wat is derhalve het autobiografische in dit boek? Natuurlijk staat De Martelaere daar boven. Zij is romancière, zij bedenkt en schrijft een roman. Wat haar eigen persoon daar verder mee te maken heeft, daar heeft niemand zaken mee. Impliciet richt zij zich tot de lezer die zich dergelijke impertinente vragen stelt: u kan de boom in. En dat is dan weer superieur-ironisch…
zaterdag 14 mei 2005
Mijn woordenboek (84)
ACADEMIE
Ik moet vijftien zijn geweest, toen ik op de Academie een van de beste lessen van mijn leven kreeg. We hadden bij meneer Vandaele een opgezette ekster moeten tekenen. Zo precies mogelijk. Een kolfje naar mijn hand: ik wist daar wel weg mee. Niet al te moeilijk van vorm, zó met het met gestrekte arm opgestoken potlood en daarop met de duim de afstanden afpassend opgemeten. Een fluitje van een cent. Tongpunt tussen de tanden zette ik die ekster in een mum van tijd op papier en voorzag hem van kunstig geproduceerde inkleuring: de lange staart, de witte en zwarte slagpennen, tot de glans in het kraaloog toe. Én de poten én het staandertje waarop die poten zich vastklemden. Kijk eens, wat een gelijkenis! Net echt! Voldaan legde ik mijn potlood neer, het leek wel of ik ermee wilde uitpakken dat ik als eerste die ekster goed en wel op papier had gevangen.
Meneer Vandaele doet nog eens een rondje. Hij ziet dat ik klaar ben. ‘Mmm’, zegt hij – ik denk dat hij ‘Mooi!’ zegt en glunder nog wat meer. ‘Mag ik’, vraagt hij, en zonder mijn toestemming af te wachten (die ik hem zéker zou hebben gegeven, laat daar geen twijfel over bestaan), grist hij mijn meesterwerkje mee.
‘Zo’, zegt meneer Vandaele – terwijl hij de tekening hoog ophoudt en ik van trots zwel – ‘Zo is precies zoals het niet moet.’
Ja, dat is wat ie zegt: ‘Zo is precies zoals het niet moet.’ – die woorden zinderen nóg door mijn kop.
Volgt een uitleg over een veel te hard potlood, een veel te glad papier, slechte arceertechniek, doodgemaakte tekening en wat weet ik al niet meer.
Neen, veel leven zat er sowieso niet in die ekster. Ik had het kunnen en moeten weten dat ‘net echt’ bij iets wat opgezet was en dus vals niet veel te betekenen kon hebben.
Ik moet vijftien zijn geweest, toen ik op de Academie een van de beste lessen van mijn leven kreeg. We hadden bij meneer Vandaele een opgezette ekster moeten tekenen. Zo precies mogelijk. Een kolfje naar mijn hand: ik wist daar wel weg mee. Niet al te moeilijk van vorm, zó met het met gestrekte arm opgestoken potlood en daarop met de duim de afstanden afpassend opgemeten. Een fluitje van een cent. Tongpunt tussen de tanden zette ik die ekster in een mum van tijd op papier en voorzag hem van kunstig geproduceerde inkleuring: de lange staart, de witte en zwarte slagpennen, tot de glans in het kraaloog toe. Én de poten én het staandertje waarop die poten zich vastklemden. Kijk eens, wat een gelijkenis! Net echt! Voldaan legde ik mijn potlood neer, het leek wel of ik ermee wilde uitpakken dat ik als eerste die ekster goed en wel op papier had gevangen.
Meneer Vandaele doet nog eens een rondje. Hij ziet dat ik klaar ben. ‘Mmm’, zegt hij – ik denk dat hij ‘Mooi!’ zegt en glunder nog wat meer. ‘Mag ik’, vraagt hij, en zonder mijn toestemming af te wachten (die ik hem zéker zou hebben gegeven, laat daar geen twijfel over bestaan), grist hij mijn meesterwerkje mee.
‘Zo’, zegt meneer Vandaele – terwijl hij de tekening hoog ophoudt en ik van trots zwel – ‘Zo is precies zoals het niet moet.’
Ja, dat is wat ie zegt: ‘Zo is precies zoals het niet moet.’ – die woorden zinderen nóg door mijn kop.
Volgt een uitleg over een veel te hard potlood, een veel te glad papier, slechte arceertechniek, doodgemaakte tekening en wat weet ik al niet meer.
Neen, veel leven zat er sowieso niet in die ekster. Ik had het kunnen en moeten weten dat ‘net echt’ bij iets wat opgezet was en dus vals niet veel te betekenen kon hebben.
vrijdag 13 mei 2005
Mijn woordenboek (83)
ABUSIEVELIJK
De brave man werd abusievelijk het verkeerde been afgezet. Het pakket werd abusievelijk bij nummer eenendertig afgeleverd in plaats van bij nummer dertien. Hij reed abusievelijk de autosnelweg op in de verkeerde richting. Wij hebben uw aangifte abusievelijk in het retourvak gestopt. De bewoners van enkele krotten naast het wapendepot werden abusievelijk door de te vroeg gedropte splinterbom gedood.
Hoewel iedereen wel begrijpt wat er mee wordt bedoeld, is het woord abusievelijk niet voor elk gebruik geschikt. Zolang het wordt gebruikt in een sfeer van formulieren en loketten, lijkt het wel te kunnen. Maar bloed verdraagt het niet. Dan klinkt het te snel pedant en al te vergoelijkend. De gebruiker lijkt zijn vergissing van zich af te wentelen: het was een vergissing, maar niet míjn vergissing. Hét heeft zich vergist, het systeem. Niemand is dan verantwoordelijk. Maar een been amputeer je niet abusievelijk, zoals je ook geen verkeersborden abusievelijk negeert of bommen abusievelijk dropt. In het zich vergissen bestaat er een morele grens. Sommige zaken zijn, ook al berusten ze evenzeer op een op zich pietluttige vergissing als die van de ambtenaar – het stempelen, het prikken, het ponsen, het klasseren, kopiëren, emballeren… waarbij altijd wel iets verkeerd kan gaan –, onvergeeflijk en niet te vergoelijken.
De brave man werd abusievelijk het verkeerde been afgezet. Het pakket werd abusievelijk bij nummer eenendertig afgeleverd in plaats van bij nummer dertien. Hij reed abusievelijk de autosnelweg op in de verkeerde richting. Wij hebben uw aangifte abusievelijk in het retourvak gestopt. De bewoners van enkele krotten naast het wapendepot werden abusievelijk door de te vroeg gedropte splinterbom gedood.
Hoewel iedereen wel begrijpt wat er mee wordt bedoeld, is het woord abusievelijk niet voor elk gebruik geschikt. Zolang het wordt gebruikt in een sfeer van formulieren en loketten, lijkt het wel te kunnen. Maar bloed verdraagt het niet. Dan klinkt het te snel pedant en al te vergoelijkend. De gebruiker lijkt zijn vergissing van zich af te wentelen: het was een vergissing, maar niet míjn vergissing. Hét heeft zich vergist, het systeem. Niemand is dan verantwoordelijk. Maar een been amputeer je niet abusievelijk, zoals je ook geen verkeersborden abusievelijk negeert of bommen abusievelijk dropt. In het zich vergissen bestaat er een morele grens. Sommige zaken zijn, ook al berusten ze evenzeer op een op zich pietluttige vergissing als die van de ambtenaar – het stempelen, het prikken, het ponsen, het klasseren, kopiëren, emballeren… waarbij altijd wel iets verkeerd kan gaan –, onvergeeflijk en niet te vergoelijken.
Ik lees Proust niet, ik vertaal hem (26)
Car souvent dans l’une on trouve égaré un jour d’une autre, qui nous y fait vivre, en évoque aussitôt, en fait désirer les plaisirs particuliers et interrompt les rêves que nous étions en train de faire, en plaçant plus tôt ou plus tard qu’à son tour ce feuillet détaché d’un autre châpitre, dans le calendrier interpolé du Bonheur.
(I:386-387)
Want soms treffen we in het ene [seizoen] een verdwaalde dag aan uit het andere, een dag die ons de bijzondere genoegdoeningen van dat seizoen doet beleven, ze ons meteen voor de geest tovert, ja ons ernaar doet verlangen. Een dag ook die ons uit de dromen haalt waarin we verwikkeld waren door te vroeg of te laat dat uit een ander hoofdstuk uitgescheurde blad in de onderbroken kalender van het Geluk te schuiven.
Want in het ene jaargetij tref je vaak een verdwaalde dag uit een ander, die maakt dat je er in leeft, die er op slag de speciale genoegens van oproept en naar ze doet haken, en die de dromen waaraan je bezig was onderbreekt om voor of na zijn beurt een los blad uit een ander chapiter neer te leggen in de onderliggende kalender van het Geluk.
(Cornips I:460)
(I:386-387)
Want soms treffen we in het ene [seizoen] een verdwaalde dag aan uit het andere, een dag die ons de bijzondere genoegdoeningen van dat seizoen doet beleven, ze ons meteen voor de geest tovert, ja ons ernaar doet verlangen. Een dag ook die ons uit de dromen haalt waarin we verwikkeld waren door te vroeg of te laat dat uit een ander hoofdstuk uitgescheurde blad in de onderbroken kalender van het Geluk te schuiven.
Want in het ene jaargetij tref je vaak een verdwaalde dag uit een ander, die maakt dat je er in leeft, die er op slag de speciale genoegens van oproept en naar ze doet haken, en die de dromen waaraan je bezig was onderbreekt om voor of na zijn beurt een los blad uit een ander chapiter neer te leggen in de onderliggende kalender van het Geluk.
(Cornips I:460)
donderdag 12 mei 2005
Mijn woordenboek (82)
ABSURD
‘Gôh, dat was echt absurd. Het was die keer dat we met die krans naar dat koppel gingen dat juist een kind had verloren. Dat kind had eigenlijk nooit moeten leven, het was te vroeg geboren, negenhonderd gram of zoiets, en dan hebben ze het een jaar lang kunstmatig in leven gehouden. Ik heb het één keer bezocht, het was net een gevild konijn. Het lag daar, met al die slangen en pleisters in en op zijn lijfje. Het is dan uiteindelijk doodgegaan. Iedereen was opgelucht. Maar goed, wij reden dus met z’n drieën naar X, waar dat koppel woonde. Neen, het was niet naar de begrafenis dat we gingen, die was in intieme kring gehouden. Die vrienden woonden afgelegen, ergens tussen Y en Y-accent, wij reden verkeerd. Ik herinner het me nog goed: 1 bestuurde de Renault Espace, ze was voortdurend aan het roken, ik zie haar nog gesticuleren met die sigaret en de rook die ze maakte; 2 zat rechts vooraan en leverde voortdurend commentaar over de weg die we moesten kiezen; 3, ik dus, zat op de achterbank, met de kaart op mijn schoot. Ik probeerde de weg te zoeken naar dat godvergeten gat maar dat lukte dus niet al te best. Op een gegeven moment vroegen we iemand de weg, maar ik verstond het Oost-Vlaamse dialect niet waarin die mens ons te woord stond. Hé, ik moet nu denken aan die Italiaanse film, Z, daarin rijden ze ook rond in een Renault Espace. Of La Voie Lactée, dat is ook zo’n situatie. Ja, inderdaad, de melkweg en Espace, dat komt goed overeen. Le silence éternel de ces espaces infinis m’effraye. We raken dus hopeloos van de weg af en ineens, je gelooft het niet, staan we op een kruispunt bij een kapelletje van Onze-Lieve-Vrouw van de Bevende Hazelaar. Neen, ik vind niets uit. Onze-Lieve-Vrouw van de Bevende Hazelaar. Mocht Reve er passeren, hij zou meteen voorover ter aarde storten… Uiteindelijk zijn we er toch geraakt. Ze waren niet thuis. We hebben de krans dan maar op een tuinstoel op het terras achter het huis gelegd.’
‘Gôh, dat was echt absurd. Het was die keer dat we met die krans naar dat koppel gingen dat juist een kind had verloren. Dat kind had eigenlijk nooit moeten leven, het was te vroeg geboren, negenhonderd gram of zoiets, en dan hebben ze het een jaar lang kunstmatig in leven gehouden. Ik heb het één keer bezocht, het was net een gevild konijn. Het lag daar, met al die slangen en pleisters in en op zijn lijfje. Het is dan uiteindelijk doodgegaan. Iedereen was opgelucht. Maar goed, wij reden dus met z’n drieën naar X, waar dat koppel woonde. Neen, het was niet naar de begrafenis dat we gingen, die was in intieme kring gehouden. Die vrienden woonden afgelegen, ergens tussen Y en Y-accent, wij reden verkeerd. Ik herinner het me nog goed: 1 bestuurde de Renault Espace, ze was voortdurend aan het roken, ik zie haar nog gesticuleren met die sigaret en de rook die ze maakte; 2 zat rechts vooraan en leverde voortdurend commentaar over de weg die we moesten kiezen; 3, ik dus, zat op de achterbank, met de kaart op mijn schoot. Ik probeerde de weg te zoeken naar dat godvergeten gat maar dat lukte dus niet al te best. Op een gegeven moment vroegen we iemand de weg, maar ik verstond het Oost-Vlaamse dialect niet waarin die mens ons te woord stond. Hé, ik moet nu denken aan die Italiaanse film, Z, daarin rijden ze ook rond in een Renault Espace. Of La Voie Lactée, dat is ook zo’n situatie. Ja, inderdaad, de melkweg en Espace, dat komt goed overeen. Le silence éternel de ces espaces infinis m’effraye. We raken dus hopeloos van de weg af en ineens, je gelooft het niet, staan we op een kruispunt bij een kapelletje van Onze-Lieve-Vrouw van de Bevende Hazelaar. Neen, ik vind niets uit. Onze-Lieve-Vrouw van de Bevende Hazelaar. Mocht Reve er passeren, hij zou meteen voorover ter aarde storten… Uiteindelijk zijn we er toch geraakt. Ze waren niet thuis. We hebben de krans dan maar op een tuinstoel op het terras achter het huis gelegd.’
woensdag 11 mei 2005
Rikketikketik
Beste bezoeker,
Het is dus niet maandag geworden maar woensdag. Dat komt door het vele werk – ik kom eventjes niet aan tekstbloggen toe.
Ik zit hier alweer - rikketikketik - te hameren op het klavier. Ik heb er nog maar net een nieuw gekocht en de e is alweer versleten. Eigenlijk ook een soort van 'disparition', nietwaar? (Ook de n is al aan het vervagen.)
Ik las vanmorgen in de Humo dat het gemiddelde Vlaamse koppel 'het' gemiddeld 0,37 keer per week doet.
Tja.
Ik zag gisterenavond op de tv Herman van Veen Duits praten. Herman van Veen is al erg, maar Herman van Veen in het Duits!
De leesclub van gisterenavond viel mee. Het was nog eens: Gloed van Sandar Marai. De dames waren zeer meegaand, en ze hadden het allemaal een goed boek gevonden. Eentje deed, helemaal op het eind, zo nog net voor de bel ging, vanuit een soort van half gemummificeerde feministische reflex saggerijnig dat Krystina het grootste slachtoffer was van die hele zaak tussen Henrik en Konrad en dat opnieuw alle aandacht naar de mannen uitging! Een andere mevrouw, een die het boek duidelijk béter had begrepen, fronste de wenkbrauwen. Ik heb ze allemaal duidelijk kunnen maken dat het boek over veel méér gaat dan alleen maar een liefdesdrama. Eigenlijk, raakte ik ook door mezelf overtuigd, is Gloed een cultuuranalyse. Het gaat eigenlijk voortdurend over een wereld die voorbij is, een wereld van erecodes, van prestige, van niet ter discussie gestelde hiërarchieën, een wereld waarin alles nog een plaats had en waarin vriendschap nog een zaak van eer was. Dít is eigenlijk de – tegelijk zeer zichtbare maar toch nauwelijks opgemerkte – sleutel tot het boek: dat het is geschreven in 1942!
Ik sprak ook nog met de dames af dat ik ze volgend jaar (2006!) Sebald en Nabokov (het gouden duo!) in de maag ga splitsen. Zij kijken er nu al naar uit en ik ook natuurlijk want dan mag ik nog eens Geheugen, spreek en De emigrés herlezen. Joepie!
Rikketikketik, rikketikketik.
Vandaag brengt verder nog: werken, Colruyt, koken – en dan rijd ik naar Brussel, naar de vernissage van de tentoonstelling van Benoît in de KVS.
Het is dus niet maandag geworden maar woensdag. Dat komt door het vele werk – ik kom eventjes niet aan tekstbloggen toe.
Ik zit hier alweer - rikketikketik - te hameren op het klavier. Ik heb er nog maar net een nieuw gekocht en de e is alweer versleten. Eigenlijk ook een soort van 'disparition', nietwaar? (Ook de n is al aan het vervagen.)
Ik las vanmorgen in de Humo dat het gemiddelde Vlaamse koppel 'het' gemiddeld 0,37 keer per week doet.
Tja.
Ik zag gisterenavond op de tv Herman van Veen Duits praten. Herman van Veen is al erg, maar Herman van Veen in het Duits!
De leesclub van gisterenavond viel mee. Het was nog eens: Gloed van Sandar Marai. De dames waren zeer meegaand, en ze hadden het allemaal een goed boek gevonden. Eentje deed, helemaal op het eind, zo nog net voor de bel ging, vanuit een soort van half gemummificeerde feministische reflex saggerijnig dat Krystina het grootste slachtoffer was van die hele zaak tussen Henrik en Konrad en dat opnieuw alle aandacht naar de mannen uitging! Een andere mevrouw, een die het boek duidelijk béter had begrepen, fronste de wenkbrauwen. Ik heb ze allemaal duidelijk kunnen maken dat het boek over veel méér gaat dan alleen maar een liefdesdrama. Eigenlijk, raakte ik ook door mezelf overtuigd, is Gloed een cultuuranalyse. Het gaat eigenlijk voortdurend over een wereld die voorbij is, een wereld van erecodes, van prestige, van niet ter discussie gestelde hiërarchieën, een wereld waarin alles nog een plaats had en waarin vriendschap nog een zaak van eer was. Dít is eigenlijk de – tegelijk zeer zichtbare maar toch nauwelijks opgemerkte – sleutel tot het boek: dat het is geschreven in 1942!
Ik sprak ook nog met de dames af dat ik ze volgend jaar (2006!) Sebald en Nabokov (het gouden duo!) in de maag ga splitsen. Zij kijken er nu al naar uit en ik ook natuurlijk want dan mag ik nog eens Geheugen, spreek en De emigrés herlezen. Joepie!
Rikketikketik, rikketikketik.
Vandaag brengt verder nog: werken, Colruyt, koken – en dan rijd ik naar Brussel, naar de vernissage van de tentoonstelling van Benoît in de KVS.
woensdag 4 mei 2005
dinsdag 3 mei 2005
Een te dun aangesneden zwarte
Het wereldkampioenschap snooker is weer voorbij; we zijn na dit feest voor de misnoegde intellectuelen onder ons weer voor een tijdje van de tv af. Hoogtepunt van de eigenlijk alleen uit hoogtepunten bestaande BBC-verslaggeving was dit keer een door twee ex-wereldkampioenen opgevoerde sketch. Dat ging zo: Steve Davies en Dennis Taylor zitten naast elkaar op een bank op een grauwe betonparking te ouwehoeren over de legendarische finale die ze twintig jaar geleden, in 1985, betwistten. Outsider Taylor, toen nog met wenkbrauwbril (ik bedoel: een bril waarvan de glazen disproportioneel hoog boven de oogbollen uitstaken opdat hij ook voorovergebogen de verre ballen in het vizier zou hebben), won die finale. Weet je nog, die gele bal, hoe je die… En dan die groene, met die vervaarlijke trekstoot… En dan miste je op een onwaarschijnlijke manier de bruine… Ja, natuurlijk, ik stond te trillen op m’n benen… Enzovoort. Echt ouwe-jongens-krentenbrood, het geneuzel van vergane glorieën die zich nog eens wentelen in hun allang vervlogen heldendaadje. Intussen is, rechts van Davies, een man met een krant op de bank komen zitten, hij geeft opzichtig uiting aan zijn verlangen niet te worden gestoord bij zijn lectuur. Maar meneer, zegt Davies, wij zijn hier wel iets heel belangrijks aan het bespreken: de finale van ’85! Welke finale, bromt die man (ook door een snookercoryfee gespeeld, maar ik ken zijn naam niet). Even later komt, achter de bank om, een corpulente zwarte vrouw met een plastic zakje aanwaggelen. Precies op dat ogenblik heeft Davies het, met BBC-timing en BBC-humor (very British!) het over die laatste zwarte bal: I cued the black one much to fine. Black en fine zijn de woorden die in de lucht hangen wanneer de dikke zwarte naast de twee kampioenen plaatsneemt, zodat ze een beetje moeten opschuiven richting morrende krantlezer. Ze zijn net op het hoogtepunt van hun verhaal (dat wordt begeleid met beelden van de opgeroepen stoten). Davies, in zijn enthousiasme, richt het woord tot de zwarte vrouw: U weet toch wel, de finale van ’85? Welke finale, bromt ze. De snookerfinale (met iets van wanhoop in de stem)! Waarop zij, de niet fijn aangesneden zwarte, zo deugddoend relativerend: Wat in godsnaam is snooker?
maandag 2 mei 2005
Ik lees Proust niet, ik vertaal hem (25)
Seulement comme tous les êtres qui dans un certain état en désirent un meilleur, mais, ne le connaissant que par le désir, ne comprennent pas que la première condition est de rompre avec le premier – comme les neurasthéniques ou les morphinomanes qui voudraient bien être guéris mais pourtant qu’on ne les privât pas de leurs manies ou de leur morphine, comme les cœurs religieux ou les esprits artistes attachés au monde qui souhaitent la solitude mais veulent se la représenter pourtant comme n’impliquant pas un renoncement absolu à leur vie antérieure – Andrée était prête à aimer toutes les créatures, mais à condition d’avoir réussi d’abord à ne pas se les représenter comme triomphantes, et pour cela de les humilier préalablement
(III:604).
Andrée was echter alleen bereid om alle schepselen te beminnen voor zover ze er eerst in slaagde om zich deze niet als zegevierend voor te stellen – wat betekende dat ze hen vooraf moest vernederen. Daarin verschilde ze niet van alle wezens die in een zekere toestand naar een betere toestand verlangen maar die, omdat ze deze betere toestand enkel door het verlangen kennen, niet begrijpen dat ze eerst en vooral afstand moeten nemen van de aanvankelijke toestand. Zoals zenuwlijders of morfineverslaafden die graag willen genezen, maar dan wel op voorwaarde dat hun manieën of morfine hen niet werden ontzegd. Of devote harten of artistieke geesten die aan de wereld gehecht zijn en toch eenzaamheid wensen, zonder zich deze voor te stellen als zou zij niet inhouden dat er met het daaraan voorafgaande leven resoluut moet worden gebroken.
Alleen, zoals alle mensen die, in een bepaalde toestand, naar een betere verlangen, maar, deze alleen als hun wens kennende, niet begrijpen dat breken met de eerste een eerste voorwaarde is – zoals neurasthenici of morfinisten wel graag zouden genezen, maar toch niet van hun manieën of morfine beroofd willen worden, en zoals aan de wereld gehechte religieuze naturen of kunstenaarszielen naar alleenzijn haken maar zich daarvan toch een voorstelling willen maken die geen volledig prijsgeven van hun eerdere levenswijze inhoudt – was Andrée bereid alle schepselen lief te hebben, zij het onder de voorwaarde er eerst in te zijn geslaagd zich hen niet triomferend voor te stellen, en hen daarom van tevoren te vernederen.
(Cornips VI:200)
(III:604).
Andrée was echter alleen bereid om alle schepselen te beminnen voor zover ze er eerst in slaagde om zich deze niet als zegevierend voor te stellen – wat betekende dat ze hen vooraf moest vernederen. Daarin verschilde ze niet van alle wezens die in een zekere toestand naar een betere toestand verlangen maar die, omdat ze deze betere toestand enkel door het verlangen kennen, niet begrijpen dat ze eerst en vooral afstand moeten nemen van de aanvankelijke toestand. Zoals zenuwlijders of morfineverslaafden die graag willen genezen, maar dan wel op voorwaarde dat hun manieën of morfine hen niet werden ontzegd. Of devote harten of artistieke geesten die aan de wereld gehecht zijn en toch eenzaamheid wensen, zonder zich deze voor te stellen als zou zij niet inhouden dat er met het daaraan voorafgaande leven resoluut moet worden gebroken.
Alleen, zoals alle mensen die, in een bepaalde toestand, naar een betere verlangen, maar, deze alleen als hun wens kennende, niet begrijpen dat breken met de eerste een eerste voorwaarde is – zoals neurasthenici of morfinisten wel graag zouden genezen, maar toch niet van hun manieën of morfine beroofd willen worden, en zoals aan de wereld gehechte religieuze naturen of kunstenaarszielen naar alleenzijn haken maar zich daarvan toch een voorstelling willen maken die geen volledig prijsgeven van hun eerdere levenswijze inhoudt – was Andrée bereid alle schepselen lief te hebben, zij het onder de voorwaarde er eerst in te zijn geslaagd zich hen niet triomferend voor te stellen, en hen daarom van tevoren te vernederen.
(Cornips VI:200)
zondag 1 mei 2005
74 * 28,24 * 723
Van deze rit met de wielervrienden van de zondagvoormiddag zal ik me vooral de gesprekjes herinneren: met R. over het werk, het leven en het geluk; met L. over het fotograferen; met D. over de keuze van een geschikt versnellingsapparaat. We rijden door het platte platte platte Zuid-Zeeuws-Vlaanderen: de Cathalijneroute tussen Sluis, Aardenburg, Oostburg en wat is het daar allemaal – het is allemaal zo ontzagwekkend, terneerdrukkend horizontaal. Het tempo wordt gedrukt door een lekke band en de naweeën ervan: wiel niet goed aangevezen, binnenband die zich als blaas naar buiten wurmt, onvoldoende opgepompt, etc.
Abonneren op:
Posts (Atom)