Mensen leven niet alleen in een huis, ze zijn op verschillende manieren ‘ergens’. Hun sfeer kan behalve architectonisch ook politiek, imaginair, ritueel, symbolisch, semiotisch zijn. Enkel een lijk is op een volmaakt ondubbelzinnig te duiden plek. Subjecten zijn binnenruimten, reservoirs – maar zijn toch, onderling, op elkaar betrokken. Er is ‘een extatische verstrengeling van het subject in de gemeenschappelijke binnenruimte’. Dat is intimiteit: een ‘aangetrokken worden door de afgrond van het meest nabije’. De ‘zoete’ bijklank die aan het woord ‘intimiteit’ vasthangt moet eerst worden overwonnen. Van ‘zoet’ heeft het autonome subject, of het subject dat zich autonoom waant of dat graag autonoom zou zijn, een afkeer omdat het als het bij uitstek banale, bijvoorbeeld in de vorm van een snoepje, toch al in staat blijkt hem volledig in te palmen en zijn soevereniteit te ontnemen. Zo bekeken lijkt het subject zwak.
(Als u hier niets aan heeft, slaat u dit 'Sferen'-rubriekje maar over...