dinsdag 1 maart 2005

Mijn woordenboek (69)

AARTSVIJAND
Ik heb geen of dan toch maar nauwelijks vijanden, wat zou ik aartsvijanden hebben. Het komt mij voor dat deze overtreffende trap van vijandschap een onmogelijke overdrijving inhoudt, waardoor de op zich al onvoorstelbare notie vijandschap als het ware in haar tegendeel lijkt om te slaan. Er komt iets als een spelelement binnendrijven. Een vijand kun je negeren, dat is overigens vaak de beste strategie (denk ik). Met een aartsvijand is dat niet mogelijk. Die moet je te lijf gaan. Want je hebt hem aartsvijand genoemd – en daardoor heb je én hem op een piëdestal geplaatst én iets over jezelf prijsgegeven. Als je hem negeert (het is meestal een ‘hem’), negeer je jezelf want je hebt in die overtreffende trap geïnvesteerd. En in de mate dat je dus die, per definitie niet-noodzakelijke, confrontatie aangaat, treedt er een spelelement in het… spel. Het hebben van een ‘aartsvijand’ is een luxe, een surplus. Je moet al veel vijanden hebben om van een aartsvijand te kunnen spreken. Low profile-mensen kennen die luxe niet. Iemand tot aartsvijand uitroepen is arrogant. Wie moet je al niet zijn dat je zoveel vijanden kunt voorleggen dat je er één kunt uitroepen tot aartsvijand?