Ik zag de afgelopen weken drie films, twee in de bioscoop en één thuis op de televisie.
Der Untergang van Oliver Hirschbiegel. Mijn vooroordeel, dat je over zoiets geen film maakt, heb ik, door die film te bekijken, overwonnen: je kunt over zoiets wél een film maken, blijkbaar. (Precies dezelfde terughoudendheid beweegt mij er nu toe om over die film niet veel te zeggen.)
Mar Adentro van Alejandro Amenabar, een film over de wens van een al 23 jaar verlamde man om geëuthanaseerd te worden, verkent de grens tussen aanvaardbare emotionaliteit en larmoyant melodrama. En hoe je die grens met een subtiel gedoseerde humor kunt omzeilen. Een zeer geslaagde prent over een onderwerp dat mij niet bepaald na aan het hart ligt maar die mij desondanks echt heeft getoucheerd. Dat zal zeker ook iets met de acteerprestaties te maken hebben die, net als in Der Untergang, fenomenaal zijn.
Op tv zag ik La maladie de Sachs, een film uit 1999 van Michel Deville die op Arte werd vertoond. Ik kon ternauwernood, mede door de Duitse ondertiteling (die ik op een gegeven ogenblik moest overplakken om er niet voortdurend door te worden afgeleid), de snelle en niet altijd gemakkelijke Franse dialogen volgen, maar ik was wel heel erg gecharmeerd door de respectvolle en intelligente toon van de film. Onnadrukkelijk wordt een portret geschetst van een zeer innemend man, een plattelandsdokter die in de verschillende reacties van zijn patiënten zichzelf lijkt te verliezen, maar die er dan toch bovenop komt dankzij de liefde (van een vrouw die hij in het begin van het verhaal moet aborteren) en dankzij het neerschrijven van zijn ervaringen.