zondag 11 november 2018

parallel 117


Twee inmiddels uitgedroogde klodders witte poep op de zerk, en een nog grotere klodder die over de namen op de grafsteen heen was gedropen. Deze wandaden schreef ze mopperend toe aan die vervloekte duiven. Hoe kan een vogel zo’n enorme berg stront produceren? Honderden, duizenden graven, en die smeerlappen moesten hun drek precies op Txato’s graf deponeren.
‘Ze hebben je goed te grazen genomen, lieve echtgenoot. Maar misschien brengt het je wel geluk.’
Altijd maar die grappen. Maar wat moest ze dan? De wond elke dag opnieuw openrijten? Ze maakte het graf zo goed mogelijk schoon met wat droge bladeren en bosjes gras die ze her en der had geplukt.

Fernando Aramburu, Vaderland, 59

ǁ

Verleden week zag ik hoe een potige vrouw er aanstalten maakte om, gewapend met een emmer, een schuurborstel en een fles javelwater, de grafzerk van ene Jan van Loock onder handen te nemen en schoon te schrobben.
‘Ha Jan,’ hoorde ik haar zeggen, ‘ik zal uwe zerk nog maar eens proper maken want hij is weeral vuil van het stof en groen uitgeslagen van de regen, maar ja, gij hoort mij natuurlijk niet als ik zoiets zeg tegen u.’

Leo Pleysier, Heel de tijd, 17