maandag 12 november 2018

de herfst van 2018 – 13


De voorbije weken heb ik een paar boeken gelezen waarover ik niet meteen iets kwijt kon.

De blikken trommel van Günter Grass is een formidabele taalkathedraal, een fantastisch bouwsel, echt een meesterwerk – ik verlang nu al om het te herlezen, zoveel genoegen beleefde ik eraan en zo overtuigd geraak ik, steeds meer, van de stelling dat je hoe ouder je wordt hoe meer moet hérlezen in plaats van te investeren in nieuwigheden die je steeds moeilijker raken.






Het kleine boekje De ongewone lezer van Alan Bennett zou perfect kunnen dienen voor leesbevorderingscampagnes. De queen ontpopt zich als verstokt lezeres en krijgt hoe meer ze leest hoe meer lak aan protocol. Very Britishe humor.








James Rebanks keerde na een universitaire studie terug naar zijn Lake District om er, nutteloos diploma op zak, voort te zetten wat hij al zijn hele kindertijd had gedaan en had zien doen: voor schapen zorgen. Met veel liefde en kennis van zaken beschrijft hij hoe dat gaat in Het herdersleven.







De blinde stoker van de hamam van Fez is een melancholische wandeling door Marokkaanse achterbuurten, waar de ‘gewone’ toerist niet in doordringt. Stefan Hertmans neemt ons mee en leert ons enkele Arabische trekken en termen.








De eenzaamheid van het westen is een zeer geconstrueerde roman van Johanna Spaey over een Canadese schilderes die onmiddellijk na de Eerste Wereldoorlog naar de slagvelden in Vlaanderen komt. Intelligent en beklijvend, en met zinnen die je vloeren. De lezer moet wel bij de les blijven.








Met Links! zette Boudewijn Büch op hilarische wijze zijn linkse verleden van zich af. Hij fileert de geplogenheden van de extreemlinkse claque waar hij op den duur alleen nog maar deel van uitmaakt omdat er stevig gezopen en gesnoven wordt.








Ik heb het altijd wat moeilijk gehad met Peter Verhelst. Maar de man wordt door sommigen aanbeden, en valt om de haverklap in de prijzen. Met De kunst van het crashen, een discipline waarin ik mij ondertussen ook heb bekwaamd, ondernam ik een nieuwe poging. Het blijft hermetisch, experimenteel en in hoge mate abstract, maar ik moet zeggen: ik heb toch genoten van het taalbad en ik erken minstens de relevantie van dit proza.






Thomas Blondeau stierf veel te jong. Zijn vriend Roderik Six maakte met De boekendokter een pakkend eresaluut. Het boek bevat teksten van Blondeau, columns die hij als zogenaamde ‘boekendokter’ schreef. Het concept was eenvoudig: de boekendokter schreef de patiënt die met een bepaalde klacht bij hem kwam aankloppen een bepaald boek voor. Die stukjes zijn niet veel meer dan amusant en van voorbijgaande aard. Maar wat Six daarvoor en daartussen en daarna plaatst, mag wat mij betreft wél blijven. Hij wisselt een archaïserend geschreven kolderesk verhaal af met diepgaande beschouwingen over taal, fictie en waarheid, en rondt af met een ontroerende rouwbetuiging.