donderdag 28 augustus 2014

zomer veertien 9 / driekleur 152



6 juli – zondag / De Panne

Om half acht op. Een grijze ochtend, het heeft vannacht geregend. Ik droomde ingewikkeld. Ik weet niet meer waarover maar het lijkt me nu alsof ik in die droom verantwoordelijkheid moest opnemen. Ik houd aan de droom een aangenaam gevoel over. Ik sta op met veel zin om te schrijven en te lezen: Kerouac en Scruton.


Op mijn weg naar de bakker zie ik de driekleuren nog uit de ramen hangen. Een beetje troosteloos, er is geen wind. Het is nog vroeg: verlatenheid. Ik herkauw mijn gevoelens bij de nederlaag van gisteren na een troosteloze match: verslagenheid. Bij de bakker de zondagskranten: ‘Merci diables’; ‘Het einde van de droom’.

(…)

Ik breng de voormiddag door met schrijven en lezen. Sarah zorgt voor het middageten. Siësta. We gaan mamma ophalen. (…) Mamma spreekt me voortdurend aan met ‘Carlos’, en Sarah met ‘Anne’. We brengen haar terug naar het rusthuis. Beneden aan de balie is er nu niet alleen die gigantische aquariumvis maar ook een papegaai. Hij kan een blaffende keffer imiteren. Sarah vraagt aan de directrice hoe het met mamma gaat. De laatste tijd minder goed. ‘Maar ja,’ zegt de uitbaatster, ‘dat zal de ouderdom zijn, zeker?’  Een diagnose van de koude grond, als je het mij vraagt.


Anna-Livia, die al de hele dag op haar kamer zit, krijgt nieuw bezoek: Sarah Vandermoere. We eten met z’n vieren. Daarna ga ik samen met Sarah, mijn Sarah, een wandeling maken langs het strand, tot in Oostduinkerke. Er is een mooi rood laag licht, de schaduwen zijn lang. De warmte van het rechtstreekse zonnelicht doet deugd na deze regendag. Mannen spelen met vliegers, een hond moet voortdurend de baren in om een balletje op te halen. Hij zwemt, loopt de laatste meters naar het strand met zijn poten onderwater, schudt zich uit wanneer hij op het droge komt. Dat alles in tegenlicht.