vrijdag 22 augustus 2014

zomer veertien 4



2 juli – woensdag / Elisabethlaan

Het is rustig op straat. Mooi weer, nog wat fris. Om acht uur zit ik aan mijn computer. De onlinekranten spellen de heroïek van de Rode Duivels en van de Amerikaanse keeper. Lectuur: Kerouac en Montaigne, die kankert op dokters.

Tijdens het middageten, bij Sarah, hebben we het over de match van gisteren. Welke Rode Duivels vinden we aantrekkelijk? Iedereen met al te opzichtige tattoos valt er al van tussenuit. Sarah heeft wel iets voor Vertonghen, maar dat vind ik te veel een surfboy. Ik schuif Kompany naar voren: gezag, uitstraling en wellicht politieke ambities. Hij doet al iets voor straatvoetballers. En hij kan bovendien ook goed shotten. (Heeft hij dan geen tattoos?) Sarah vertelt dat ze droomde dat (…).

(…)



Het is mooi weer, we hebben allebei vrij – dus gaan we fietsen. We maken, zeer op het gemak, een ritje van plusminus 25 kilometer: langs Koolkerke en Oostkerke tot in Hoeke, en zo terug langs de Damse Vaart. Tussen Koolkerke en Dudzele zie ik heel hoog een roofvogel cirkelen, maar ik weet niet van welke soort hij is. In Hoeke zitten we een tijdje op een bank. Sarah heeft ondertussen verteld over de telefoon waarmee Sam haar vanmorgen heeft wakker gebeld. Ze hadden het over (…).

Na in de Elisabethlaan afscheid te hebben genomen, ga ik nog boodschappen doen in de Carrefour. Ik moet zorgen dat ik alles in huis heb om morgen Patricia te ontvangen. Vanavond wil ik al het vleesbroodje klaarmaken, zodat ik het morgen, wanneer ik rond zes uur thuiskom van mijn werk, enkel nog in de oven moet steken. Aan de kassa zit een jobstudente. Een hiërarchisch hoger gesitueerde komt informeren of alles goed verloopt. ‘Ik ben niet van plan nog eens flauw te vallen,’ zegt de jobstudente. En dan tot de klant die voor mij in de rij staat en van wie ze de aankopen een voor een voor de scanner houdt: ‘Ik ben gisteren flauw gevallen. Het was mijn eerste dag.’