zaterdag 15 augustus 2009

microficties 5

Jeep

U zou ook gesproken hebben. Er zijn geen helden. Niemand die gemarteld wordt kan blijven zwijgen. Teven vinden een taal uit om hun puppies te verraden. Keien verraden rivieren. Vissen oceanen. U zou uw kinderen én hun moeder hebben aangegeven. U zou ze hebben vastgehouden terwijl ze werden verkracht. U zou niet één woord hebben gezegd. Men zou hen voor uw ogen hebben verminkt. Men zou u gedwongen hebben toe te kijken. U zou uw blik niet hebben afgewend. U zou ze hebben afgemaakt. Indien men u daar om zou hebben gevraagd. Men zou u gevraagd hebben dank u te zeggen. U zou op uw knieën zijn gevallen, de handen samengevouwen.

Men heeft mij vastgebonden aan de bumper van een Jeep. Toen men de stad heeft bevrijd. Wie zich overgeeft wordt niet gedecoreerd. Men blijft ze maar martelen. Men heeft me voor dood achtergelaten. Op een hoop lichamen. Ik heb gewacht tot het donker was alvorens overeind te kruipen. Na mij kroop nog iemand anders overeind. Hij was een halve arm kwijt. Ik zag maar uit één oog meer. We zijn naar het woud gegaan.

We hebben de dagen niet geteld. We wachtten totdat we de sterren zagen. Om dan pas opnieuw te stappen. En dan hebben de bomen ons niet meer verborgen. We kwamen voorbij huizen. Gebouwen. We staken meerdere landsgrenzen over. We zijn in Straatsburg aangekomen. Men heeft ons doen opstappen op een bus. Samen met drie of vier zwervers.

Men heeft ons onze kleren uitgetrokken en gedoucht. We hebben in een zaal geslapen waarin de anderen schreeuwden. We waren nog dronken. Wijn die we hadden aangeslagen toen ze binnenkwamen.

’s Morgens hebben ze ons buitengezet. Het waaide. De zon scheen. We voelden ons vrij. We durfden zelfs geen honger te hebben. Uiteindelijk hebben we de broodkruimels gegeten. Die de mensen lieten vallen terwijl ze lopend aten.

We dachten dat de gevels ons beschermden. Het leek alsof de menigte een pantser was. De Jeeps werden bestuurd door beeldschone vrouwen. Lippenstift en hagelwitte tanden. Kinderen speelden op de achterbank. Ze lachten. Ze gooiden hun schooltas omhoog. Ze vraten krokodilvormige snoepjes. Rood en groen met een witte buik.

Jongeren in hemden. Kibbelen met elkaar. Omhelzen elkaar. Houden van elkaar. Halen hun telefoon boven als was het een wapen. Om elkaar berichten te sturen. Naar het andere uiteinde van de straat. Ze blijven ter plekke maar het hele land behoort hen toe. De Aarde. Een toekomst aan de afgrond. Ver als een zwart gat. Een ster.

Wij glimlachten. We begonnen ons vrolijk te voelen. Alsof we een café waren binnengegaan. Wodka drinken. Bier.

En dan, ineens, de dag na de dronkenschap. De kater. De angst. De terreur. Het berouw omdat we laf waren geweest. De spijt nog te leven. De kwelling van het geheugen is eindeloos. Oog in oog met de leegte geef je toe. Niemand zal je een kogel gunnen. Stel nu dat je je verhaal vertelde. Men zou voor een achtergrondmuziekje zorgen. U zou hoe dan ook uiteindelijk toch zwijgen.

Régis Jauffret, Microfictions 373-374 – mijn vertaling