maandag 31 augustus 2009

dag 725 – 090811 dinsdag

Op om kwart voor zeven: de zon moet nog boven de heuvelrug uit stijgen en het is dus nog koud. Alles wat buiten is blijven staan, is nat van de dauw. Ik dek S warmer toe met mijn slaapzak en een minuut later ronkt ze alweer. Een voor een zie ik, terwijl ik Peeters lees, de campinggasten de sanitaire installatie opzoeken.

baraque lecture 21
Op blz. 152 van Mijnheer sjamaan heeft Peeters het over de zogenaamde Fauscurve (een wellicht als zodanig bedoelde samentrekking van Gauss en Faust). Perioden van angst en vertrouwen wisselen elkaar af. Als er vertrouwen is, zijn de rokken korter. (Of omgekeerd, dat weet ik nu even niet.) En de auto’s witter of dan toch bleker. In periodes van angst: lange rokken en zwarte auto’s. Als Kondratieff-fasen wisselen ze elkaar af. Vijfentwintig jaar op, vijfentwintig jaar af. In perioden van angst zijn in de huizen de ramen kleiner, de kleren zwarter, de décolletés dieper. Dat laatste lijkt paradoxaal maar dat is het niet. In de décolleté, die een afgrond is, eigenlijk, zoekt de man troost voor zijn verdriet, voor zijn angst. Dus moet, hoe groter de angst is, de troostverstrekkende décolleté dieper zijn. De vrouw, genereus maar zelf ook angstig, gunt hem die troost en hoopt, opportunistisch als zij is, in ruil daarvoor steun en bijstand te krijgen. Het zuiverste voorbeeld van een winwinsituatie.

Ik kom bekaaid terug van een soloritje van 63 km. Ik ben zonder hoofddeksel vertrokken en dat is onder deze schroeiende zon beslist niet verstandig. De laatste 10 km zit ik er compleet door, en bovendien is de tank leeg. Ik moet om de paar honderd meter stoppen. Uitgeput kom ik bijna twee uur na het afgesproken uur op de camping aan. S zat me al ongerust op de wachten, vreemd genoeg in de berm van de weg op honderd meter voor de slagboom – alsof ze me daar zou kunnen helpen. Maar ze helpt me toch goed als ik uitgeteld op de mat ga liggen die zij, zeer attent, voor mij heeft klaargelegd.
We drinken koffie met eenzame Eric. Hij knoeit met zijn filter in een mok: hij heeft net zijn koffiekan gebroken. Zoontje Samuel bestudeert een libellenvleugel onder een microscoop die hij voor 5 euro heeft mogen kopen op een rommelmarkt. Het ding kan de wonderen der natuur tot negenhonderd keer uitvergroten. ‘Ik zou graag eens een wespenvleugel zien,’ zegt Sammy en prompt vangt Eric, voorbeeldige alleenstaande vader, in de vuilnisbak een wesp en ontvleugelt hem. Eric is vriendelijker voor ons dan voor die wesp want hij informeert naar onze professies – hetgeen Rein gisteren schromelijk verzuimde te doen. Het brengt S en mij tot de definitie van ‘vriendelijke mensen’: ‘Vriendelijke mensen zijn mensen die naar onze professies vragen.’
Ik ben de hele namiddag groggy van mijn roemloze ritje. Pas na een zwembeurt en enkele biscuits militairs met crunch-chocolade en een appel kom ik er een beetje door (terwijl ik mij blijf verbazen over Peeters’ boek). Ik observeer de wesp die zich aan de resten van mijn appel tegoed doet en vindt het vreemd dat hij voortdurend geduldig stukjes appelvlees losbijt of –zaagt (zoals een steenhouwer blokken marmer in Carrara, denk ik, op zoek naar een vergelijking maar mij onmiddellijk bewust van het buitensporige van deze poging), om deze vervolgens níet op te eten, wat je geneigd zou zijn te denken, maar achteloos aan de wetten van de zwaartekracht prijs te geven – waarbij de schier oneindige lichtheid van deze brokjes appel van nauwelijks een kubieke millimeter of zelfs nog minder geen bezwaar (bezwaar!) schijnt te vormen: ook op hen is de zwaartekracht van kracht, klaarblijkelijk.
Ik zie dat intussen het dagelijkse petanquespel een aanvang heeft genomen: vandaag, vanwege de hitte, wat later dan het gebruikelijke vier uur.
Je zou uit het gedrag van de wesp kunnen opmaken dat het hem veeleer erom te doen is de appel op te ruimen dan om hem op te eten.
‘Il n’ira pas loin, il n’a pas de sous,’ zegt een van de campinggangers wanneer in de schuur een brandende tak uit de haard valt. We spelen scrabble met J & F. Daarnet aten we lamsvlees met heel veel look en boontjes. Ik drink weer geen wijn.

baraque lecture 22
Ik lees het boek van Koen Peeters uit. Wat ik vreesde, heeft zich voltrokken. Het boek gaat onvoldoende ergens heen om echt overtuigend te zijn. Peeters probeert heel veel te zeggen, en dat doet hij ook wel, maar de verbanden en de verhaallijn en de structuur blijven te artificieel en vrijblijvend. Gelukkig zijn er de talrijke zeer mooie zinnen en de heel bijzondere humor van de weliswaar immer – ook op het achterplat van dit boek – ernstig kijkende auteur (die ook het boek Het is niet ernstig, mon amour schreef...).

Scrabblen, dat is niet echt F & J’s ding. Een Nederlandse, wijn drinkende beeldhouwer vertelt dat hij met Zinnikse blauwsteen werkt. Buiten kijken we naar de sterren. Ik zie er twee vallen maar ben te laat voor een wens.
Ik moet dringend eens wensen dat ik op tijd ben bij het wensen bij vallende sterren. Of dat ze trager vallen.