donderdag 8 november 2007

Mijn woordenboek (171)

AFDWINGEN

Inboezemen, aanjagen: dat zeg je als je bepaalde eigenschappen in die mate zéker hébt, dat ze niet anders kunnen dan bij de ander een reactie oproepen: schrik, angst, ontzag… Afdwingen daarentegen, van respect bijvoorbeeld, lijkt je te moeten doen op basis van iets waarover je minder evident beschikt – wat verklaart dat dat respect er niet noodzakelijk komt. Dat respect moet je dan krijgen – of het er komt, heb je niet in de hand. Afdwingen lijkt een usurpatie, iets verkrijgen waarop je op basis van wat je in de weegschaal werpt geen aanspraak kunt maken. Dat verandert veel aan de waarde van het afgedwongene. De waardevolste ‘dingen’, die waar het in het leven echt om gaat, kun je niet afdwingen: geluk, liefde, vriendschap, erkenning. (Precies daardoor zijn ze zo waardevol.) Vandaar ook de hoop: dat ze je te beurt zullen vallen, dat de genade het je zal gunnen. En het geloof: dat het mogelijk is en dat je, als je je best doet, zult krijgen wat je toekomt. Noem mij een moreel meritocraat: ik weet wel dat het niet altijd zo loopt, en eigenlijk zelfs maar zelden, maar ik hoop en geloof desalniettemin in het vermogen om geluk, liefde, vriendschap, erkenning te verdienen, wetende dat het onmogelijk is om deze hoogste ‘dingen’ af te dwingen. Met nietsdoen kom je er niet, dat weet ik wel, maar een zekere gelatenheid is mij in deze toch ook niet helemaal vreemd.

*

Opmerkelijk wat een gezicht als dat van Carl iemand kan laten doen om die glimlach nog eens te kunnen zien.

Zadie Smith, Over schoonheid, 76 (Amsterdam 2007)