donderdag 15 november 2007

Dag 76 vVH&C

071104 en 071115 - De man naar wie wat verderop een straat is genoemd omdat hij daar woonde, Michel Van Hamme, werd in het Bulskampbos in Beernem standrechtelijk geëxecuteerd. Hij was een verzetstrijder, we hebben het over de Tweede Wereldoorlog. Ik zat in de klas met zijn kleinzoon, een benjamin in een kroostrijk gezin, en herinner mij nu nog hoe grappig ik het vond dat de naam van de straat waar mijn vriendje woonde in het huis dat van zijn grootvader was geweest – hij was erg klein, heette van zijn voornaam zoals mijn broer, was blond en kon goed voetballen – spoorde met zijn familienaam. Ik zag zoiets nog niet direct met mijn straat gebeuren. Er hangt nog altijd een plaquette aan dat huis, een doodgewoon rijhuis aan de Michel Van Hammestraat. Er staat iets op te lezen over een held die stierf voor het vaderland. K vertelt nu hoe hier, in het verlengde van de Michel Van Hammestraat, ten tijde van dat standrechtelijke geweld in Bulskamp, wat verderop in een weide een collaborateur werd neergeknald. K vernam dat van een bejaarde buur. Jongere mensen weten dat niet meer, zegt K. Het gaat verloren. Die anekdote doet J vertellen over een familie die hij goed heeft gekend. Economische collaboratie. Beton gieten voor nazibunkers langs de kust. Dat werd na de bevrijding zwaar aangerekend. De woede en verontwaardiging om de buitensporige sancties verzekerden de voortzetting, gedurende nog vele decennia, van het zwarte gedachtegoed in alvast een deel van de familie. Wit-zwart, hier en daar zit het nog, vermengd met bloed, in de voren van het land, in de steeds dieper wordende groeven op aangezichten, ergens in de aderen onder onze huiden. Hoe lang zeggen ze dat dit soort wonden moet helen? Twee generaties? Die zijn bijna voorbij.

*

De dichter belt me op. Het was lang geleden dat we nog eens contact hadden. Hoe het met me gaat? Ik voel meteen de gêne aan zijn kant: natuurlijk beseft hij dat ik wel al weet dat hij mij iets zakelijks moet vragen en dat hij zeker niet in de eerste plaats geïnteresseerd is in hoe het met me gesteld is. Maar ja, de beleefdheid gebiedt deze omweg. Ik antwoord een beetje stug, in die mate stug zelfs dat ik hem afschrik: ‘Ik wil niet indiscreet zijn…’ Enfin, we komen dan toch op de zakelijke vraag, het heeft iets te maken met het poëzietijdschrift waarvoor ik werk. Wanneer ik de vraag heb beantwoord, raken we alsnog aan de praat over dat persoonlijke. Nu het zakelijke van de baan is geruimd, krijgt de vriendelijkheid vrije baan. We hebben het over hoe afstandelijk beleefdheid en plichtplegingen kunnen zijn. Ik beantwoord nu omstandig de vraag naar mijn toestand. We vinden parallellen in onze levens. ‘Zou het je een plezier doen mocht ik eens langskomen?’ ‘Zeker, ik stuur je alvast mijn nieuwe bundel.’