maandag 5 november 2007

Anton Corbijn, Control

Dag 67 vVH&C

071025 – Fraai in beeld gebracht, esthetisch, ‘fotografisch’: natuurlijk. Maar de virtuositeit, het ‘té mooie’ dat ik had gevreesd, bleef gelukkig uit. Anton Corbijn heeft met Control een zeer sobere, rustige, evenwichtige film gemaakt waarmee hij blijk geeft het medium film goed te beheersen, zonder te veel het genre van de fotografie te beoefenen waarin hij al 35 jaar zijn sporen heeft verdiend. Toch voel je natuurlijk wel, en bijna voortdurend, dat hier een fotograaf aan het werk is. Het zwart-wit, de kadrering, het doorgedreven gebruik van de dieptescherpte… verraden een aangehouden aandacht voor het beeld-als-beeld. Sommige beelden zijn niet méér dan een compositie, een bijna abstract-geometrische afweging van vlakken, contrasten, grijswaarden… Maar het is dus allemaal niet té – wat het heel gemakkelijk had kunnen zijn. Corbijn houdt zich in en lijkt te beseffen dat het verhaal van zijn film, de psychologie van zijn hoofdpersoon, onder een overdosis esthetiek had kunnen bezwijken.

Want dát is Control in de eerste plaats: een aangrijpende biografie van Ian Curtis, de zanger van Joy Division, een groep die in het begin van de jaren tachtig, en zeker na de zelfmoord van de charismatische Curtis op 23-jarige leeftijd, uitgroeide tot een cultgroep. De wat somberder gestemde lagen van de jonge urbane bevolking, een subklasse die wij in die tijd met de gemeenzame term ‘zwarte mannekes’ aanduidden, vonden in Joy Division de vertolking van hoe zij meenden tegen de wereld te moeten aankijken. ‘Cold wave’ heette het genre, en Joy Division was een van de vlaggeschepen. Maar Corbijn heeft het veel meer over de mensen dan over hun muziek. Wat niet belet dat hij de muziek (de optredens, de opnames) voortreffelijk en met zeer veel empathie in beeld brengt.

Het is mooi, hoe Corbijn van Curtis geen karikatuur maakt: je ziet hoe die jongen uitgroeit van een onzekere, in zichzelf gekeerde puber tot een moeilijk levende, te vroeg door al bij al vrij banale zorgen gekwelde jongeman en vader, die ondertussen op het podium wel een taal heeft gevonden waarmee hij volle zalen – en uiteindelijk zelfs een hele generatie –aanspreekt. Aanvankelijk is de podiumprésence nog ingehouden en onvolgroeid, maar we zien hoe stilaan het charisma ontstaat. Vooral in die scènes is de prestatie van acteur Sam Riley, die in de film live zingt, voortreffelijk. Hij doet ons zelfs vergeten dat hij niet de échte Ian Curtis is. (Er bestaat overigens een fysieke gelijkenis tussen beide.) Corbijn toont ook mooi de groei van het groepje, hoe ze geloven in hun kwaliteit, die aan de man brengen, en uiteindelijk doorbreken… En er is het triestige, veel te vroege huwelijk van Curtis. Goede bedoelingen en grote liefde, ongetwijfeld, maar ach, hoe schrijnend wordt die papfles in beeld gebracht: het kind dat in elk geval voor de vader veel te vroeg komt.

De naam van het kind, Natalie Curtis, staat, samen met die van de moeder, op wier boek Touching from a Distance Corbijn zijn film heeft gebaseerd, in de credits. Ook dat grijpt aan. Deze film, wat erin wordt verhaald, is maar al te zeer ooit werkelijkheid geweest. En je hoeft geen fan te zijn van Joy Division om daardoor te worden aangesproken.

Corbijn filmt met voelbare liefde en inleving. De gekweldheid van de puber die zich, letters krassend in een schoolbank, afvraagt hoe ‘IAN’ via ‘I AN’ tot ‘I AM’ leidt; de bevrijding van de ongeschoolde zanger die op het podium ontdekt hoe hij een massa kan inspireren en daarvan schrikt; het onvermogen van de onmogelijke liefde om haar onmogelijkheid te aanvaarden en daaruit de consequenties te trekken; de verlatenheid van de echtgenote die net haar dode man in de keuken heeft ontdekt en het nu uitschreeuwt op de drempel van haar huis aan een straat waar geen kat voorbijkomt.

Een van de mooiste sequenties uit de film heeft ook het beeld geleverd dat voor de affiche werd gebruikt: Ian staat buiten de telefoongesprekken te overpeinzen die hij voert met zijn vrouw en met zijn maîtresse (de Belgische Annik Honoré, ook in de eindgeneriek vermeld), en hij kijkt daarbij naar een paal waar, als de stralen van een cirkel in het middelpunt van die cirkel, een heleboel telecommunicatiedraden samenkomen. Levenslijnen. We zien, van onderuit gefilmd, de bovenste helft van het donkere personage en de paal tegen een bleke achtergrond van flatgebouwen en lucht. De camera maakte dan een zwenkende beweging en daar komt – godsgeschenk!, moet Corbijn hebben gedacht – het zwarte silhouet van een duif door het beeld fladderen.