maandag 13 juni 2005

Mijn woordenboek (88)

ACCIDENT
Elk accident is een accident de parcours. In zekere zin, want de uitdrukking ‘accident de parcours’ heeft natuurlijk een eigen connotatie die het woord accident alleen niet levert. Maar wat ik bedoel moge duidelijk zijn. Accidenten overkomen je immers alleen als je onderweg bent, als je een parcours aan het afleggen bent. Wie thuis in zijn zetel blijft zitten kan niet verongelukken. Ja, je kunt wel een glas omverstoten of je sigaar náást de asbak aftikken (of je televisie kan ontploffen), maar dat is het niet wat ik voor ogen heb. Een accident hoeft niet erg te zijn. Integendeel, we léven ervan. Het leven zélf is een accident. Het resultaat van een blikseminslag. En óns leven is het ook, als je bedenkt hoeveel zaadcellen niet óns zijn geworden. Accident is een woord dat we gebruiken voor toeval, vanuit een optiek die het toeval niet voor vol aanziet. We plaatsen onszelf in een denkraam dat geen ruimte laat voor accidenten. Terwijl eigenlijk álles een accident is. Of kán zijn, als het op een niet te voorziene manier samenvalt met iets anders. Het overkomt ons, denkraam of niet, en dan noemen we het zo: accident. Het woord heeft met vallen te maken, zijn Latijnse oorsprong getuigt daarvan. Toeval, ongeval. Maar ook: te beurt vallen. Zó moet je, pardon, kún je accidenten ook zien: als iets wat te beurt valt. Onvoorzien, onvoorspelbaar, niet te voorkomen. Accidenten zijn geschenken die bij het leven horen. Zoals het leven zelf een geschenk is. Een leven zonder accident is geen leven. Zo’n leven, dat zou pas een ongeluk zijn.