maandag 28 februari 2005

Principe

Deze hoort in de categorie ergernis. (Ik vond: er is wat weinig ergernis op deze blog – maar ik moet zeggen, ik erger me al veel minder dan een tijd geleden.)
Taak: een pak van ongeveer één kilo (drukproeven) moet liefst vandaag en uiterlijk morgen bij de uitgever in een stad op dertig kilometer van hier zijn. De normale, goedkoopste en niet eens zo trage procedure is: taxipost. Eén nadeel: ik moet er wel voor naar het station, want als ik in het postkantoor op Sint-Kruis ga, dan vertrekt het pak pas morgen. Ga ik in het station vóór twaalf uur, dan is het pak in de namiddag ter bestemming. Het is mooi en helder en zuiver vriesweer, dus ik rij met de fiets naar het station. Normaal gezien ben ik binnen het halfuur terug thuis. Dat is een te verwaarlozen bedrijfskost. (Ik ben een bedrijf.)
In het kleine kantoortje in het station staat een flinke rij van vijf klanten. Er is slechts één van de twee loketten open, en dat blijft de hele tijd zo. De hele tijd, dat is: een halfuur. Ik ben, genietend van het mooi en helder en zuiver vriesweer, in een kwartier naar hier gefietst, dus ben ik al drie kwartier met deze taak bezig wanneer ik aan de beurt ben. Taxipost? vraagt de man. Die zijn verhuisd. Pardon? Ze zijn verhuisd. Naar… (noemt een industriepark op Oostkamp, buiten fietsbereik). De man stelt niets anders voor. In mijn verwarring zie ik in dit kantoortje niet anders dan een taxipostkantoortje (ik heb er nooit iets anders gedaan), ik denk er zelfs niet aan dat ik een gewone zending kan aanvragen en verlaat het pand.
Na één uur sta ik terug thuis, onverrichter zake. Ik bel de uitgeverij, dat ze een koerier moeten laten komen als ze het pak vandaag nog willen hebben. Geen nood, zeggen ze, G. is er toch niet, ziek, dus vandaag gebeurt hier toch niets meer met die drukproeven. Vandaag is het maandag, ik heb een groot deel van het weekend drukproeven gecorrigeerd om er tijdig mee klaar te zijn. Ik ben een bedrijf. Verstuur het prior, hoor ik nog zeggen. Dan hebben we het morgen.
In het postkantoor van mijn gemeente (twee minuten fietsen, we zijn inmiddels 1 uur en 10 minuten bezig) sta ik de tweede in de rij, maar de bediening van de klant voor mij (één loket van de vier is open) vergt zoveel tijd dat er achter mij op een gegeven ogenblik acht mensen staan. Dan is het eindelijk aan mij. Prior gaat niet voor zo’n pak. Hoezo, dat gaat niet? Het principe, mijnheer, is dat er geen priorzegels worden gebruikt voor pakken die te groot zijn om in een brievenbus te kunnen. Maar mijnheer, de brievenbus waarvoor dit pak is bestemd is zó breed. Ik maak het gebaar van de Gekruisigde. Het is het principe, mijnheer. Goed, dat is uw principe. Maar wanneer is dat pak ter bestemming met gewone zegels? In het slechtste geval, mijnheer, donderdag.
Ik laat gewone zegels kleven, om er van af te zijn. En om de mensen achter mij in de rij niet langer dan nodig is op te houden. En omdat ik moet denken aan het weekendwerk dat dus niet had gehoeven omdat ze er in de uitgeverij toch niet aan voortdoen vandaag. Dat ik hier een taxipost kan bestellen, die het pak dan uiterlijk morgen ter bestemming brengt, ontgaat me, zoals ik daarnet over het hoofd zag dat ik in een taxipostkantoor – of wat ik dacht een taxipostkantoor te zijn – ook een gewone zending had kunnen aanvragen.
Dit is de Belgische Post in de eenentwintigste eeuw. Anderhalf uur nadat ik aan deze taak ben begonnen zit ik weer op mijn stoel. Ik had in die tijd het pak zelf kunnen bezorgen in die stad op dertig kilometer van hier.
Het principe, godbetert.