zondag 13 februari 2005

Mijn woordenboek (63)

AARDBOL
Elk kind moet een aardbol krijgen. Zo een met een lichtje in, waardoor in zijn slaapkamer een blauwe schijn over alle speeltjes een oceanische glans legt. En op die aardbol moet de vader – vaders moeten dit doen – het kleine driehoekje aanwijzen dat België voorstelt. ‘Hier wonen wij’, moet die vader dan zeggen. ‘Klein, hé?’ Het kind begrijpt het niet, en de vader geniet van dat niet-begrijpen. ‘Zo groot is de aardbol’, zegt de vader, ‘dat ons landje daarop maar een driehoekje groot is. Niet eens groot genoeg om zijn eigen naam te bevatten.’ Papa laat nu met een flinke zwaai de aarde tollen en beseft dat, hoe hard hij ook zwaait, hij die driehoek nooit of nauwelijks zal verlaten, dat hij er ouder in zal worden, en dat uiteindelijk dat lapje grond hem zal verteren. Het kind is verrukt wanneer het ziet hoe de kleuren strepen trekken en het kleine driehoekje opgaat in een regenboog waarin, naarmate de tol vertraagt, het blauw de bovenhand krijgt…, waarna de contouren van de landen, die – vreemd! – allemaal zo veel groter zijn, opnieuw zichtbaar worden. Nog een keer wordt de bol een tol en nu wordt op het stilvallen niet gewacht. ‘Waar zullen we eens heen gaan?’, vraagt de vader en hij plant zijn vinger ergens, vogelpikgewijs, willekeurig neer. Maar kijk, daar zinkt die droom weg in het diepste diep van een oeverloze oceaan.