dinsdag 1 februari 2005

Mijn woordenboek (58)

AANZOEK
Hij deed zijn aanzoek in een tijd dat het allang niet meer gebruikelijk was om aanzoeken te doen. Het was een gewild anachronisme, een daad van verzet tegen de geest van de tijd die alles wat plechtig was en de onmiddellijke controle oversteeg tenietdeed. De vader, zijn toekomstige schoonvader, zat vermoeid op een stoel, vermoeid van het lopen met de stok die hij nu tussen zijn knieën gekneld hield. Hij had nog twee jaar te leven. Hij was verbaasd, had zoiets niet verwacht – en van de weeromstuit leek hij gelukkig dat het alsnog gebeurde. De plaats kon moeilijk prozaïscher zijn. Het gebeurde op een saai familiefeest in een parochiaal centrum. Ergens in de ruimte (kille muren, kaal meubilair, dicht bij de uitgang) hing boven een deur een kruisbeeld. Het onvermijdelijk ironische maar desalniettemin gemeende van de aanzoek schiep een band tussen schoonvader en schoonzoon. Er werd aangezocht, in weerwil van de ontkerstende en gederitualiseerde tijden waarin aanzoeker en aangezochte elkaar vonden – bien étonnés, etc. Het was een plechtig moment. Het werd een pijler van het huwelijk dat hierop werd opgetrokken. De dood tastte die pijler niet aan. Soms brengen mensen iets tot stand wat niet door de dood of door de armoede van de tijd waarin ze leven kan worden neergehaald.