Wat ben ik blij dat ik al die postzegels niet moet likken! Een vijftigtal zendingen, elk met drie zelfklevende Boudewijns of groenten, dat betekent honderdvijftig keer het zegeltje van het vel lospulken en mooi in de rechterbovenhoek van de enveloppe plakken. Ik voer dit leuke karweitje uit in het enige overgebleven postkantoor van mijn stad. Het werkje is niet in die mate aandacht-opslorpend dat ik niet de gesprekjes tussen de – het weze gezegd – vriendelijke loketbeambte en zijn klanten zou kunnen opvangen. Zo blijkt een heertje met een recommandé al van gezegende leeftijd. ‘Ik heb de oorlog nog meegemaakt!’ hoor ik hem trots verkondigen. De beambte zegt met gepaste bewondering (en in het Brugs): ‘Amai, dat zou je toch ook niet zeggen!’ Het heertje ziet er inderdaad pront en gezond uit, stel ik vast, even loskomend van mijn plakwerk. ‘Ja,’ zegt het manneke, ‘ik heb hier de Duitsers nog weten weggaan en de Canadezen toekomen.’ Vijfentachtig of daaromtrent moet hij derhalve zijn, reken ik snel uit terwijl ik in de weer ben met mijn zelfklevende wortelen, sperziebonen en komkommers. Als die kranige bejaarde zich de Canadezen herinnert, dan moet hij ook aan de Koningskwestie levendige herinneringen bewaren, denk ik nog.
241004