woensdag 31 juli 2024

Chantal Akerman, Mijn moeder lacht

notitie 435

LACH

Onlangs werd Jeanne Dielman, 23 quai du Commerce, 1080 Bruxelles van de Belgische cineaste Chantal Akerman door een eerbiedwaardig panel uitgeroepen tot ‘beste film aller tijden’. Ik vind dat een merkwaardige keuze. Ik heb, ooit, een poging ondernomen om Jeanne Dielman uit te kijken. Uiteraard heeft de film onmiskenbare kwaliteiten, maar ‘de beste aller tijden’? Bovendien komt het me voor dat deze drieënhalf uur durende, zeer statische en opzettelijk ‘saaie’ film veel van zijn spankracht haalt uit zijn einde – maar dat einde werd voor mij gespoild, en dus is die spankracht voor een groot deel weg. (Maar ik beloof: ik zal zeker nog eens een poging wagen.)

Ik zag nog andere films van Akerman. News From Home vond ik zeer goed: https://pascaldigital.blogspot.com/2016/03/chantal-akerman-news-from-home.html. Les rendez-vous d’Anna ook: https://pascaldigital.blogspot.com/2016/05/vierenvijftig-182.html. Met Je, tu, il, elle had ik al meer moeite: https://pascaldigital.blogspot.com/2022/09/notitie-293.html.

Ik wou nu iets over Akerman schrijven omdat ik haar boek Mijn moeder lacht heb gelezen, maar ik merk dat ik wat ik over haar te zeggen had al eens héb gezegd: ‘Mijn relatie met Chantal Akerman is niet eenduidig. Niet onverdeeld bewonderend. Niet van enig snobisme gespeend ook, moet ik toegeven.’ En dat ik haar ‘een aantrekkelijke, mooie vrouw’ vind, speelt zeker ook een rol. Ik laat mij hierbij leiden door – ik geef het toe – een weinig ter zake doende mannelijke blik.

Mijn gevoel is dus ambigu. En dat gevoel is na het bezoeken van de aan Akerman gewijde tentoonstelling onlangs in Bozar en het lezen van haar boek alleen maar versterkt. Akerman lijkt mij een ambitieuze, getormenteerde, zeer onzekere maar desalniettemin daadkrachtige vrouw die, steunend op een onmiskenbaar talent, tot de hoogste regionen van de filmgeschiedenis heeft weten door te stoten. Daar wordt nu, uitermate cinefiel, de herinnering aan haar gekoesterd en levendig gehouden. Maar misschien is de plaats die ze daar bekleedt toch een beetje overroepen.

Als schrijfster maakt ze op mij een gelijkaardige indruk. Sympathiek, onze aandacht waard, maar onorthodox, om niet te zeggen amateuristisch, in elk geval hoogst eigenzinnig. En kwetsbaar.

Mijn moeder lacht gaat niet alleen over Akermans moeder, die de kampen heeft overleefd en daar – zoals de meeste overlevers – nooit over spreekt, maar ook over haar stukgelopen relatie met ‘C.’ en over enkele familieleden. Haar kunst en haar artistieke activiteit op dat moment (nauwelijks twee jaar jaar voor haar dood, die zij kort na het overlijden van haar moeder zelf koos) komen nauwelijks aan bod. Neen, dit boek is vooral het verslag van de onontkoombare neergang van een mensenleven. De kleine besognes en de grote haperingen. Het sloffen van keukentafel naar keukenkast en terug. De poreuze botten. Het gesukkel. De moeilijke relatie van een dochter met haar moeder. De ontwijkende gesprekken waarin het onzegbare ongezegd blijft, waarin de stiltes verstenen tot leegtes die nooit meer zullen kunnen worden opgevuld. Akerman probeert dit onvermogen, dit anticiperen op het einde te vatten met een nauwelijks opgepoetste taal, die vaak niet veel meer is dan een inderhaast genoteerde weergave van pijnlijk eenvoudige gebeurtenissen en handelingen en vooral niet-gebeurtenissen en niet-handelingen.

Dit boek ademt vergeefsheid, schamele uitzichtloosheid. Akermans compromisloze eerlijkheid (die zij ook in haar films aan de dag legt) maakt haar verslag aangrijpend. En ook confronterend.

Mijn moeder lacht spoort me aan om Akermans films opnieuw of volledig te bekijken. Om nog meer van haar oeuvre te ontdekken, eerlijk en zonder vooroordelen. Dan kan ik in die prachtige lach, die zo nadrukkelijk naar voren springt op het blad dat Google Afbeeldingen toont als ik daar haar naam intik, een lach waarin ik nu vaak, misschien onterecht, gekweldheid zie – hopelijk kan ik in die lach dan eindelijk ook vreugde en trots lezen.


Chantal Akerman, Mijn moeder lacht (vertaling (2024) door Martine Woudt van Ma mère rit (2013))



7272

 

Brugge, Vesten - 240724

dinsdag 30 juli 2024

afscheid van mijn digitaal bestaan 400

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

11 april 2015


AUTOOTJES

Ik heb dikwijls gedacht: ‘Wat heb jij je kinderen zitten te verwijten dat ze als konijnen naar een lichtbak naar dat computerscherm staarden, je was als spelend kind een even grote autist.’ En ik moet bekennen, hoe bot ook de bijl is die ik af en toe voor ondoordacht geformuleerde meningen bovenhaal (om te trancheren): daar zit een grond van waarheid in.

Autootjes, dat was mijn eeuwig leven amen. Ik verzamelde ze, koesterde ze. Ik benoemde en rangschikte ze. Ik zette ze op een rij en speelde ze tegen elkaar uit. Uren en uren en uren liet ik ze tegen elkaar racen in races die imitaties waren, op kleine schaal, van de echte races, de races op leven en dood die in een andere werkelijkheid plaatsvonden. John Surtees, Jim Clark, Emerson Fittipaldi, Jochen Rindt, Mario Andretti, Jacky Ickx.

Werkelijkheid? Ik denk niet dat ik daar toen een goed beeld van had, wat dat was. Nog altijd niet, trouwens.

Mijn werkelijkheid was klein, vaak niet groter dan een op schaal nagetekend autocircuit. Waarop ik dan mijn bolides tegen elkaar uitspeelde. Het dobbelsteentoeval leverde de drijfkracht en ik telde als een bezetene – steeds opnieuw van twee tot twaalf – en duwde mijn favorieten vooruit langs het door middel van legoblokken of kroonkurken of midden op het ‘wegdek’ geschilderde strepen gemarkeerde tracé.

Ik bracht mijn autootjes onder in categorieën – formule 1, grand tourisme – en speelde de Grote Prijzen na, maar ook uithoudingswedstrijden zoals de 24 uren van Le Mans, die in mijn versie dan ook 24 uren moest duren. Niet in één trek, natuurlijk, ik chronometreerde mijn speelsessies en telde ze bij elkaar op. Ik hield zorgvuldig de standen bij want mijn circuit was zo kort dat de deelnemers op den duur niet meer in dezelfde ronde reden… Deze standen leidden tot klassementen, de klassementen tot statistieken, de statistieken tot diagrammen waarop de prestaties van alle deelnemer van uur tot uur in kleurige lijnen werden uitgezet, enzovoort, enzovoort.

Het was een hele administratie. Al die documenten heb ik nog, ik hield het allemaal zorgvuldig bij, dat was mijn werkelijkheid. Het sloeg op niets en het was alles.

En ja, dat obstinate spel met die autootjes, op basis daarvan zou een hedendaagse kinderpsychiater mij wel autistisch hebben genoemd zeker? Of dan toch minstens: met aanleg tot. Het was mijn hoogstpersoonlijke opgesloten-zijn; het hield me weg van de realiteit en beschermde me ertegen (van de koude oorlog tussen mijn ouders tot het onaanvaardbare sterven in de zinderende hitte van Biafra); het leverde me het comfort van de herhaling, de koestering van de neofobie. En er was niets dubbelzinnigs aan: alles betekende wat het was. Mijn favorieten? De gele Lamborghini Miura en de rode Ferrari P3 waarmee ik mijn denkbeeldige Jacky Ickx liet rondrijden en die – dobbelstenen of niet – toch wel vaker dan op grond van statistiek waarschijnlijk kan worden genoemd een race naar zich toehaalde. Duwde ik voor mijn favorieten dan toch iets harder door?

Het hield na zes jaar op toen ik een jaar of twaalf was. Ik had een half leven niet veel anders gedaan. Toen brak iets anders aan. Het was niet erg duidelijk wat het precies was, maar het brak aan. De autootjescollectie raakte verspreid, werd verstoord, vernield. Maar sommige exemplaren die mij na aan het hart lagen heb ik bewaard en heb ik nog steeds. Af en toe, op het schuim van de verhuizingen, komen ze bovendrijven en dan bekijk ik ze vol verwondering.




7271

Omgeving Gistel - 240717


maandag 29 juli 2024

afscheid van mijn digitaal bestaan 399

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

8 april 2015


AUTONOOM

Vrijheid is de Heilige Graal – en autonomie het Hoogste Goed. Autonomie – en dan bedoel ik niet de politieke variant. Letterlijk betekent het: zelf de wetten spellen. (Maar wetten binden!) Normen en waarden vastleggen. Bepalen hoe hoog de lat komt te liggen en hoe laag de drempel. Dat zou vrijheid garanderen. Maar er is vrijheid voor nodig: hoe zou je autonoom kunnen zijn zonder? De vrijheid om autonoom te kunnen zijn. En vrij ben je pas als je autonoom bent. Cirkels waar ik niet uit geraak.

Het is een wrede misvatting, een tragische vergissing. Denkfouten heersen hier alom, en ze bepalen veel van het reilen en zeilen. De ware autonomie ontstaat, zo leerde mij het leven, niet in een ongebreidelde en teugelloze vrijheid – en zij leidt daar ook niet toe. Integendeel, zou ik bijna durven te stellen. Steeds hardnekkiger dringt het denkbeeld zich aan mij op dat vrijheid en autonomie elkaar uitsluiten.

(En dan dreint weer die regel door mijn kop uit het lied ‘Telkens weer’ van Boudewijn de Groot: ‘Oh, ik wou dat ik je zeggen kon, “Ik blijf voor altijd bij je” / Dat ik me van die dwaze drang naar vrijheid kon bevrijden’.)

Laat mij een gewaagde oneliner lanceren. Autonomie begint waar de vrijheid aan banden is gelegd. Autonoom is wie van de vrijheid bevrijd is. Het heeft iets met volwassenheid te maken.

Bekijk het zo. Vrijheid is een last omdat er moet gekozen worden. Keuzemogelijkheden zijn er te over en elk kiezen houdt een verliezen in. Kiezen vergt energie, vergt documentatie, vergt het vermogen om ontgoochelingen en desillusies te dragen. Moeten kiezen werkt verlamming in de hand. Kinderen tot kiezen verplichten is een pedagogische crime, wie het vaststelt moet meteen Child Focus alarmeren. Want: welke maatstaven hanteer je bij het kiezen? Wie bepaalt deze maatstaven? Doe je dat zelf? Wie garandeert dat het de juiste zijn? Eeuwige twijfel is het deel van wie zichzelf tot kiezen aanzet zonder hierover in het reine te zijn. Minstens met zichzelf.

Blijkt dat we van anderen afhankelijk zijn om zeker te weten dat we wel het juiste kiezen. Het verleden dient zich aan. De traditie. De gedeelde ervaring.

Autonoom is diegene die niet meer hoeft te kiezen. Dát is de vrijheid die hij verworven heeft. Een grote hoeveelheid energie komt vrij doordat het kader waarbinnen hij kan handelen niet meer moet worden opgezet (uitgevonden). Autonomie vergt het vermogen zich te kunnen uitleveren aan de overlevering. Autonomie kan enkel als er vertrouwen is. Een niet te bevechten en bewijzen vertrouwen. Basisvertrouwen.

(Maar natuurlijk is niet elk aangeleverd kader kwalitatief hoogstaand.)

Niet toevallig willen de meeste mensen, ondanks de schijn van het tegendeel, helemaal niet vrij zijn. Zij willen dat hun het voortdurende maken van keuzes wordt bespaard. Zij kiezen voor een sterke hand, voor autoriteit, voor het gesloten totalitarisme van een cruise. Of ze boeken een week of twee in de Club Med. Alles voorgekauwd, het programma ligt vast. De verveling is georganiseerd en, doordat voor die organisatie moet worden betaald, gelegitimeerd.

Elke keuze houdt verlies in. De echte autonomie bestaat niet in het kunnen maken van keuzes, maar in het aanvaarden van dat verlies. En in het herkennen van de kwaliteit van het aangeleverde kader. Die herkenning vergt kennis. Kennis vergt leren. Leren vergt nieuwsgierigheid. En wellicht ligt daar de ultieme grond van elke vrijheid.


https://www.youtube.com/watch?v=VIsifRVN37M&ab_channel=BoudewijndeGroot-Topic


7270

Brugge - 240717


zondag 28 juli 2024

42 * 82,9 * 27,1 * 2342,3

Steenbrugge - Moerbrugge - Beernem - Sint-Joris - Aalter-Brug - Zomergem - Adegem - Moerkerke - Siphon - Dudzele  



afscheid van mijn digitaal bestaan 398

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

4 april 2015


DERTIEN


Wat weet ik van haar, welk spoor heeft zij in mij getrokken? Ja, zij heeft mij de kale grond van mijn bestaan in geploegd met de messcherpe schaar van haar schamele geschiedenis. (En zeggen dat men in de Zuid-West-Vlaamse Leiestreek, waar zij vandaan kwam, de sch als sk uitspreekt. Doe wel en levet scone.) Maar afgezien daarvan – wat heeft zij zelf in dat bestaan betekend? Welke tekenen heeft zij daarin – en dus ook in het mijne – achtergelaten?

Hij zat in de wachtkamer van zijn tandarts en dacht na over hoe de moederliefde in hem wortel geschoten had. Hoe kwam het toch dat voor hem die liefde zo problematisch was? Zo onvanzelfsprekend, in beide richtingen?

Hij had geen al te best gebit, de jaarlijkse controle was geen overbodige luxe. Maar het wende nooit. Hij vreesde de hoge klanken van de boor, het steenstof dat bij het boren vrijkwam en dat hij niet anders kon dan inademen – hij zag het opwolken tegen het felle tegenlicht van de spot boven de stoel waarin hij verkrampt gevangen lag. Hij vreesde het krassende afschrapen van tandplak, het gezever van zijn tandarts die Depuyt heette, zoals een van de zwalpende personages in Claus’ Verdriet.

Modiano schrijft dat een mensenleven sneller vergeten is dan kinderverdriet. Het mag al een boutade zijn, het is als met alle boutades: er zit vaak meer waarheid in dan in de boudste beweringen. Want kijk, moeder is nog maar een paar jaar dood, haar as is nog niet zo lang geleden in een pot onder een steen geduwd, en ze lijkt nu al grondiger verdwenen dan de dinosaurussen of iguanodons waarvan tenminste het karkas nog af en toe eens opduikt in een opgraving. Hun bestaan duikt op in de versteende afdrukken in een fossiel, om vervolgens te worden gedraineerd in een vreselijk verhaal van angst en verbeelding of in een gedicht van Geert van Istendael.

Zijn gsm ging af. Het was de sms-toon. Hij kreeg dus een bericht. Zijn geliefde wilde over de liefde spreken. Hij legde het glossy tijdschrift waarin hij van de ene schone anorexialijdster naar de volgende had zitten bladeren opzij en antwoordde:

Vreemd, heb jij ook de behoefte om ten gronde over de liefde te spreken?

Zijn moeder was de jongste van dertien geweest. Hij had het niet zo voor bijgeloof, maar dertien kinderen is wel heel veel – zeker als je, als laatste, nog eens bent wat men – en ‘men’ is de onpersoonlijke stem van de goegemeente, het achtergrondkoor van fezelende betweters – met een gemeen eufemisme een achterkomertje pleegt te noemen: je komt te laat, te lang na de voorlaatste, je bent niet gewenst, je bent een accident.

Hij schrok altijd als er vlak voor hem een zwarte kat van links naar rechts de straat overstak; hij wandelde nooit onder een ladder door; hij onderbrak zijn lectuur nooit op een bladzijde 13, 113, 213 of 313. En hij was altijd blij wanneer hij zonder kleerscheuren een zaterdag de veertiende bereikte.

Een nieuw bericht bereikte hem:

Ja, we moeten de gouden kans die we hebben verzilveren.

Dat was een woordspeling die hij zich nooit zou permitteren. Maar goed, een gouden kans hadden ze wel – dat besefte hij maar al te goed. Het verzilveren ervan zou zeker iets te maken hebben met het eens en voor altijd komaf maken met zijn gecompliceerde moederband. Dat moest nu zijn eerste zorg zijn, alvorens zich nog maar eens aan de alchemie van de liefde uit te leveren. Want anders werd het weer lood om oud ijzer.

Bijgeloof of niet, als dertiende in de rij geboren worden: een troef om het leven binnen te stappen kun je het niet noemen.

Hij hoorde tandarts Depuyt zijn patiënt naar de uitgang duwen. ‘Zoals afgesproken, volgende week dinsdag!’ Het antwoord, al van op het trottoir: iets onhoorbaars, onherkenbaars, iets wat nooit aan de oppervlakte zou komen. En dan weer Depuyt: ‘Ja! Geen probleem! Tot dinsdag!)

De wachtkamerdeur ging open. Tandarts Depuyt pronkte met een gouden hoektand en stelde zijn eeuwige vraag: ‘En? Hoe is het?’ (Oewist?)




7269

Zandvoorde - 240717


zaterdag 27 juli 2024

getekend 455

ca. 1978 

 



41 * 52,7 * 27,8 * 2259,4

Jabbeke - Oudenburg - Plassendale - Houtave - Meetkerke - Nieuwege


 

Chris Kraus, De fabriek van klootzakken

notitie 434

HET KOUDE BLOED


Laat me beginnen met te zeggen dat ik niet begrijp waarom uitgeverij Signatuur voor de Nederlandse editie van Das kalte Blut niet heeft gekozen voor een letterlijke vertaling van de titel. Want geef toe, met de titel De fabriek van klootzakken, hoe verantwoordbaar ook vanuit de tekst, passeer je toch niet graag langs de caissière. Meer nog: als dit boek in het Nederlandse taalgebied vrijwel onopgemerkt is gebleven (als ik kan voortgaan op het aantal hits dat Google oplevert), terwijl het in Duitsland een bestseller was, dan heeft dat misschien meer met zijn ongelukkig vertaalde titel te maken dan met zijn literaire kwaliteit. Want die is groot.


De fabriek is een historische roman over de relaties tussen Duitsland en de joden (eerst in Duitsland en de door Duitsland bezette gebieden en daarna in Israël) tussen 1905 en 1975. De belangrijke episodes in die nogal drukke zeventig jaren (Eerste Wereldoorlog, opkomst van het nazisme, Tweede Wereldoorlog, Shoah, denazificatie, Wirtschaftswunder, Vergangenheitsbewältigung, Wiedergutmachung, de Koude Oorlog en de breuk tussen Oost en West…) worden niet expliciet behandeld – ik bedoel, ze zijn op de achtergrond als verondersteld gekend aanwezig, wat dus wel enige algemene kennis vergt. Kraus voert tientallen personages op: historische figuren, verzonnen figuren en hybrides. Hij duikt diep in de verborgen geschiedenissen en archieven van de nazistische Sicherheitsdienst (SD), de West-Duitse geheime inlichtingendienst BND (Bundesnachtrichtendienst), de CIA, de Stasi, de KGB en de Mossad. Ja, ook die laatste want een van de kernpunten in deze ingewikkelde historie is de zich lenig aan de noden van de snel veranderende tijden aanpassende relatie tussen het uit zijn as verrijzende Duitsland en de staat Israël, die in zijn assertieve strijd voor bestaansrecht en zelfbehoud niet vies is van een doorgedreven pragmatiek. Een van de talrijke vragen die Kraus probeert te beantwoorden (of toch minstens te stellen) is hoe het in godsnaam mogelijk was dat nauwelijks enkele jaren na de Holocaust en de geruchtmakende processen tegen de nazicriminelen er in Duitsland quasi geruisloos een totale amnestie kon worden verleend, met als gevolg dat het hele overheidsapparaat tot in de hoogste regionen vergeven bleef van prominente ex-nazi’s – die vaak in ideologisch opzicht niet eens waren bijgedraaid, en dat bovendien tussen dit apparaat en dat joodse woestijnstaatje in het Midden-Oosten al vlug zoete broodjes konden worden gebakken.

Een ambitieus programma, voorwaar, maar Kraus slaagt erin het behapbaar te houden. (Al moet ik zeggen dat ik hem na een bladzijde of zeshonderd toch eventjes kwijt was.) Kraus houdt zijn Fabriek zeer leesbaar door de luchtige, sarcastische, soms behoorlijk komische toon. Door zijn zorgvuldig gekozen epitheta of op tijd en stond terugkerende motieven. Door zijn buitengewoon beeldende, filmische taal – Kraus is ook regisseur. Door zijn rake typeringen van personages, waarbij hij, zonder karikaturaal te worden, voldoende hun in het oog springende kenmerken oproept en regelmatig herhaalt, wat uiteraard de lezer helpt om de talrijke hoofd- en nevenfiguren uit elkaar te houden, ook wanneer ze weidse spagaten maken in de tijd of tussen de eerste en laatste van de 850 bladzijden. Door het aangehouden razende tempo. Door voortdurend het gevoel te blijven geven dat De fabriek relevant en uitstekend gedocumenteerd is en dat het verhaal wel degelijk strookt met een onderbelichte historische werkelijkheid. En, niet het minst, door deze politieke geschiedenis parallel te laten lopen met een dramatische familie- en liefdesgeschiedenis, waarbij Kraus naast zijn op grondig bronnenonderzoek gebaseerde historische kennis ook een degelijke psychologische beslagenheid aan de dag legt.

De spilfiguren – in zowel familiegeschiedenis als geschiedkundige reconstructie – zijn de broers Hub en vooral Koja Solm. Ze raken verwikkeld, vaak tegen wil en dank en altijd uit opportunisme, in de misdaden van de SS en in verschillende, soms elkaar beconcurrerende geheime diensten. Koja werkt voor meer dan één geheime dienst tegelijk. En hij zit dan ook nog eens op amoureus vlak in het vaarwater van zijn broer want, jawel, beide zijn verliefd op dezelfde vrouw – die overigens hun zuster is, een aangenomen zuster weliswaar, maar toch een zuster, die dan bovendien ook nog eens een jodin blijkt te zijn, om het helemaal ingewikkeld te maken.

En ingewikkeld is het wel, dit boek, het moet gezegd. Wie niet of niet meer over een uitstekend geheugen beschikt, kan maar best wat notities nemen. Dat is nodig om niets te missen van dit interessante, instructieve, spannende, bijzonder goed geschreven (en naar mijn aanvoelen ook goed vertaalde) en amusante epos, dat een tijdsinvestering van een dertigtal uur zeker waard is.


Chris Kraus, De familie van klootzakken (vertaling (2021) door Jan Bert Kanon van Das kalte Blut (2017))


7268

Machelen-aan-de -Leie - 240714


vrijdag 26 juli 2024

driekleur 558

Moet u zien hoe bleek het hele gezicht wordt weergegeven. En de lippen met een zweem van blauw. (Ik vertelde iets over de kleur blauw, de kleur van de diepte, die nooit zo dicht bij ons in de buurt komt als rood en ook geen beslag op ons legt zoals het kindvriendelijke geel, het geel waarin de zon uitbundig gloeit.) Ziek lijken ook de ogen van het model te zijn, een toefje karmozijn hier aan de randen helpt daarbij. Het melancholieke temperament, volgens de medische leer uit de droge lichaamssappen van de zwarte gal opstijgend, ziet u in de glanzende sterfelijkheid die zich manifesteert in het zwart van haar pupillen en de schaduw die ze werpt, die zo hevig contrasteert met haar leven als jong vlees.

Chris Kraus, De fabriek van klootzakken, 421


driekleur 557

Voor de zwart-rood-gouden vlag.

Chris Kraus, De fabriek van klootzakken, 829


driekleur 556

Maar om daarvoor andere levens te offeren, en dan ook nog op een wijze zoals ik het deed, was wat Pieter Bruegel als ‘een roof voor de hel’ heeft geschilderd, uitsluitend in zwarte, rode, gele en bruine tinten (…).

Chris Kraus, De fabriek van klootzakken, 421


40 * 42,0 * 26,2 * 2206,7

Jabbeke - Oudenburg - Plassendale - Nieuwege 



Jesse Ball, Zelfportret

notitie 433


HET ZELFPORTRET ALS AANSPORING


Een voor mij onbekende auteur, Amerikaan, geboortejaar 1978. Een klein boekje (115 bladzijden), stevig afgeprijsd in de soldenbak van de Fnac. Jesse Ball, auteur van Census. Tiens, die titel zegt mij iets. Was die roman een tijdje geleden niet in de belangstelling? Gezien in de boekhandel? Een recensie zien passeren? Enfin, ik ben altijd bereid om een nieuwe naam te leren kennen en laat mij verleiden, niet het minst ook door de mooie en aansprekende coverillustratie.

In het ‘memoir’ Zelfportret schetst Jesse Ball aan de hand van talrijke anekdotes, herinneringen en denkbeelden een beeld van zichzelf. Dit is geen chronologisch opgebouwde autobiografie. Voorgeschiedenis, afkomst: het blijft allemaal grotendeels onbesproken. Neen, dit is een – schijnbaar willekeurig geordende – opsomming van eigenaardigheden, eigenzinnigheden, tics, voorkeuren, voorbeelden van vaak afwijkend gedrag. Ball stelt zichzelf voor als een non-conformist. Hij heeft lak aan hoe hij wordt gezien. Achteloos strooit hij weetjes over zichzelf de wereld in.

De compositie van het boek is bizar. Het lijkt wel een vrije associatie, afgeraffeld op de sofa van de psych. Van de hak op de tak springt Ball van het ene naar het andere over. Een reisherinnering, een voorkeur of een hekel, een mening – dat alles in een doorlopende tekst, zonder alinea’s, zonder overgang. Zonder enige rangorde van belangrijkheid. Triviale observaties komen naast ingrijpende gebeurtenissen te staan. Meestal valt ook niet te achterhalen waarom het ene op het andere volgt.

Af en toe sluipt een korte toelichting binnen over de methode van het schrijven. ‘Ik geloof (net als veel andere schrijvers door de eeuwen heen) dat een tekst ongrijpbaar moet zijn en dat de handeling van een tekst lezen de lezer bewust moet maken van het leven dat hij leidt. (…) Om zo teksten te kunnen schrijven moet je vóór het punt van totale uitleg stoppen.’ (81-82) Beide instructies neemt de auteur ter harte. En dan volgt er nog een derde: ‘In mijn ogen staat het dubbelzinnige dichter bij de werkelijkheid dan het realistische.’ (82)

Ball vraagt met andere woorden de lezer oog te hebben voor dat dubbelzinnige. De lezer moet zich afvragen waarom Ball die schijnbare willekeur hanteert. Die willekeur zou arrogant kunnen overkomen. De welwillende lezer moet een reden vinden om Ball niet arrogant te vinden.

Stilaan wordt iets duidelijk. Af en toe, verspreid in de tekst, komt een herhaling voor. ‘Maar dat heb je toch al verteld, Jesse?’ denkt de lezer. ‘Dat kan toch geen achteloosheid of slordigheid zijn?’ (Ook al pocht Ball in zijn ‘Woord van dank’ dat hij zijn boek ‘op een dag in december 2017’ heeft geschreven. Wat ik niet geloof.)

Maar misschien is die slordigheid bedoeld. Wat Ball duidelijk maakt, is dat er in dit leven geen vooropgesteld plan is. Geen verhaal en dus ook geen bedenker van dat verhaal. (Veraal, zou José De Cauwer zeggen.) Dat het leven zelf slordig is. Dat het aandacht vergt om toch een lijn te ontwaren en om zin aan dat leven te verlenen. Ball nodigt de lezer uit om aandachtig te zijn, om bewust te zijn van het leven dat hij (zij) leidt.

De associatieketen eindigt abrupt – maar hoe zou het anders kunnen? – met een observatie. Een dubbele observatie eigenlijk. Ball voelt zich ‘volkomen verpletterd’ bij het zien van een zwerm van duizenden vogels: ‘volledig gevloerd in mijn hart en leven door de ontzagwekkendheid van wat ik zag’. Tegelijkertijd verbaast hij zich over het feit dat de mensen op straat ‘dit spektakel’ niet zien, ‘dat het in hun ogen niets betekende.’ En hij besluit, met deernis, niet met minachting: ‘Ze konden het niet eens zien.’ (114-115)

Dit Zelfportret is een eerlijk, door de onsamenhangende nevenschikkingen uitermate poëtisch, vlot verteld en aangrijpend – euh – zelfportret, maar het is vooral een oproep om beter naar zichzelf en naar de wereld te kijken en om, bijgevolg, intenser te leven. Goed besteed, die 6 ipv 20 euro.


Jesse Ball, Zelfportret (vertaling (2022) door Jan Willem Reitsma van Autoportrait (2022))


7267

B. - 240707


donderdag 25 juli 2024

getekend 454

4 april 1986


afscheid van mijn digitaal bestaan 397

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

22 maart 2015


We zijn in den vreemde, en aan ons onbehagen over het vreemde komt plots een eind wanneer wij in de ‘anonieme’ mensenmassa iemand tegen het lijf lopen die bij ons thuis om de hoek woont. Niet dat wij die persoon ‘thuis’ zouden aanspreken, laat staan dat we hem kennen, maar hier is zijn aanwezigheid welkom en wij koesteren ons in de vertrouwdheid die wij daarin menen te ontwaren. Zijn nabijheid redt ons uit een nood die wij niet eerder als nood hadden ervaren.

Een ander voorbeeld. Wij slenteren rond in een museum omdat dat nu eenmaal van ons wordt verwacht. Wij zien beelden, doeken – en het zegt ons allemaal niets. Tot we plots een schilderij zien dat ons vertrouwd is; het doet ons denken aan… Ja, waaraan? Dat is niet duidelijk, maar het doet er niet toe. Aan ons doelloos en eenzaam slenteren is – althans voor even – een eind gekomen omdat wij iets hebben herkend, omdat iets verwijst naar iets wat wij ons herinneren uit een omgeving die vertrouwder en warmer is. En wat gebeurt er? Wij vinden dit troostende doek mooi.

Een laatste voorbeeld. Wij rijden op de autosnelweg, de autoradio aan. Wij rijden over een brug over het kanaal. In één of twee seconden zijn wij over het kanaal, in een mum van tijd dus. Maar dat moment heeft lang genoeg geduurd om, vanuit een ooghoek, rechts van ons in het kanaal een boot te zien voorbijvaren, en op het dek van die boot languit zonnend, een naakte vrouw. Op de autoradio weerklinkt op dat ogenblik een lied, laten wij het X noemen. Zeer plausibel is nu het volgende: dat ons, telkens wij in het vervolg het lied X zullen horen, een aangenaam gevoel zal overmeesteren. Misschien zelfs dat wij, om die reden, omwille van die herinnering aan dat aangename en opwindende beeld van die naakte zonnende vrouw op het dek van die onder ons door varende, net van onder de brug waarover wij reden tevoorschijn komende boot – dat wij daarom dat lied X mooi zijn beginnen te vinden. Telkens wij het lied X horen, zijn wij als het ware weer bij die onverhoedse en niet voor onze ogen bestemde maar toch zeer aangenaam-prikkelende scène en vergeten wij, heel even maar, dat we ons normaal gezien (wanneer wij hier niet aan denken) niet met het leven verzoend weten.

In wezen is onze smaak conservatief. Wij willen behouden wat wij één keer als aangenaam hebben ervaren – zijn zelfs bereid daartoe bepaalde dingen mooi te vinden. Niet omwille van die dingen zelf maar omwille van datgene waarnaar zij verwijzen.


(Dit alles naar aanleiding van Patricia de Martelaere, Wereldvreemdheid, 105-106: ‘Kracht wordt ook vaak verward met sentiment, en inderdaad kan ook sentiment gebruikt worden als een kracht, maar dan een kracht die ons aanspreekt in onze menselijkheid en die steunt op herkenbaarheid en vertrouwdheid.’ Veel van wat ik (‘wij’) goed vind (vinden) berust inderdaad op louter sentimentaliteit. En dat is niet iets om trots op te zijn of zich gerustgesteld door te weten.)


7266

Ver-Assebroek - 240707


woensdag 24 juli 2024

afscheid van mijn digitaal bestaan 396

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

20 maart 2015


MIST

Hij beeldde zich in dat hij op Venus stond, de planeet Venus, en dat was niet moeilijk want het mistte. Het was niet alleen nacht maar er hing ook een dichte mist, waardoor hij eigenlijk niets zag en zich bijgevolg op alle planeten had kunnen wanen (en op al hun manen): Jupiter, Mercurius, Saturnus. Ja, laat het Saturnus zijn. Ook de Aarde zou kunnen, maar bijvoorbeeld niet de klomp waar de Kleine Prins op stond, zoals door de tekeningen van dat onnozele boekje dat hij zoals iedereen ooit eens had moeten lezen in zijn geheugen gegrift stond – je kon er ook zien hoe een slang een bolhoed had opgegeten, of was het omgekeerd, soit: het deed er niet toe. Die kleineprinsenplaneet kon het niet zijn waar hij zich nu op bevond want dat was niet veel meer dan een klomp en daar zou hij, mist of geen mist, al onmiddellijk tegen dat verwaande, pseudo-naïeve en nooit geloofwaardige of anderszins meeslepende jongentje zijn aangelopen.

Het kon dus ook de Aarde zijn – en dat was het ook, natuurlijk, want daar was hij geboren en die rondtollende bol had hij bij zijn weten nooit verlaten.

Het duizelde hem wanneer hij overdacht hoe dat zo was gekomen, die geboorte, dáár. Hoe dun dat zijden draadje was geweest. Hij dacht aan de sterrenhemel – die hij nu niet zag, maar anders wel, tijdens onverklaarde onbewolkte nachten – en hoe daarin al heel wat hemellichamen, die toch goed en wel te zien waren aan het firmament, al geruime tijd niet meer bestonden. Hij dacht aan de myriaden, de miljarden, de ontelbaar talrijke, elkaar aantrekkende en afstotende superkleine waterdruppels die samen de mist vormden waarin hij stond en die zijn kleren en haren bevochtigden en waardoor hij nu niets kon zien, ook geen sterrenhemel. Hij dacht aan de moleculen van het gras waarop hij stond en hoe die uit atomen bestonden en die atomen uit neutronen en protonen en quarks die al eonen lang rond elkaar draaiden en op microniveau helemaal geen vaste halm vormden, geen strobreedte toegaven aan onze hang naar consistentie, geen gras waren dat ons van voor de voeten kon worden gemaaid. En toch vormden en waren en bleven ze: standvastig gras. Of ze vormden datgene wat mensen gras noemen. Het gras waarvan ze zeggen dat het op hun buik groeit als ze dood zijn, waarmee ze wijs aantonen dat ze op moleculair niveau, daar waar alles draait en tolt en tot elkaar aangetrokken is, en waar alles vergaat en uitdooft, net als in de sterrenhemel, nauwer met dat gras verwant waren dan ze in hun gewijde boeken opschreven. En hij overdacht hoe fundamenteel eigenaardig dit allemaal was en dat hij uitgerekend op deze vreemde wereld van sterrenstof en gras, van mist en mos geboren was, een wereld waar niemand hem had verwacht, zelfs zijn moeder niet want die verwachtte een kind, niet dat ene stompzinnig-eigenzinnige individu dat al zat ingebakken in die klomp die met bloed en slijk uit haar viel. Hij dacht aan die sterren die niet meer bestonden en aan de druppels in de mist die hem nat en klam maakten en hem het zien beletten, aan de kleinste onderdeeltjes die, zelf onvast, het gras onder zijn voeten vastigheid verleenden – en daarna dacht hij aan de leugenfabriek onder zijn hersenpan en het gewriemel in de balzak van zijn vader en hoe die twee kolkingen met elkaar in een gedetermineerde, onlosmakelijke (en weinig verkwikkelijke) relatie verwikkeld waren geraakt.

Of neen, dit was toch niet de Aarde. Dit was Saturnus. Geen twijfel mogelijk, hij bevond zich op de planeet van de melancholie en het gras onder zijn voeten was geen gras, de mist geen mist, en de mens die dacht te zijn was iets anders, iets volslagen vreemds, iets misplaatsts, iets onuitsprekelijks, iets wat misschien alleen in het verhaal van een mens te vatten was.





7265

240704


dinsdag 23 juli 2024

afscheid van mijn digitaal bestaan 395

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

19 maart 2015


DEEGWAREN FREUD

Een man die, gevat in een spotlicht, voor een volle zaal een lezing houdt over het allerboeiendste onderwerp, eentje dat de gemoederen beroert en bovendien hoogst actueel is en zelfs in zekere mate sexy, en die dan midden in een zin, een alinea, een passus, een periode – ja, die midden in dat alles onverklaarbaar in tranen uitgebarsten het podiumtrapje afdaalt en zich, speurend naar troost, in de warme en zacht geworden armen werpt van een verbouwereerde ex. Het publiek kijkt smullend van vertedering toe en is ook vol begrip want iemand die zo meeslepend spreken kan, mag zich al eens ostentatief aan een tijdelijke zwakte overgeven.

Een man die een hele droom lang met een hond achter in de auto van hot naar her rijdt, van het ene adres naar het andere en niet een van die adressen blijkt het adres te zijn waar de hond moet worden afgeleverd – en kijk, in een volgende sequentie moet hij in een lange gang een lijst aan een muur hangen met daarin een abstracte tekening van een voormalige vriend, en in nog een volgende moet hij een afwas doen die veel te lang is blijven staan, en al deze besognes zorgen er onafwendbaar voor dat hij hopeloos te laat zal zijn met de aflevering van de zwarte loebas die overal dwars doorheen blijft slapen, op die schotsgeruite deken op de achterbank.

Een man, alweer een man, altijd een man, die het socializen op een tuinreceptie achter zich lijkt te hebben gelaten en zich heeft afgezonderd. Hij staat, dromerig zo lijkt het wel, dromerig in de droom van een ander, in een hoek van de tuin door een gat in de haag te staren en wat zou de man die droomt dan maar graag weten wát de gedroomde man daardoorheen te zien krijgt – en de man die droomt ontwaakt en vraagt zich af hoe wonderlijk dat beeld van het gat in de haag wel niet is en waar het in godsnaam vandaan zou kunnen komen.

Dat vraagt de droevige man die droomt zich af. En ook vraagt hij zich af, terwijl hij wakker wordt en zich nog eens wellustig draait om zich nog even in foetushouding in zijn eigen warmte te koesteren, vanwaar al die beelden komen die zijn dromen bevolken, vanwaar deze afsplitsingen en versies van hemzelf, die protagonisten van een ontspoord, verwaterd, verlopen en vergeten verleden, die er alles aan lijken te doen om enigmatisch te zijn en die samenspannen om, in hem, de man die droomt, in zijn dromende en wakker wordende en halfbewuste ik, de indruk op te wekken dat ze hem iets belangrijks over zijn zelf te zeggen hebben? Over wie hij is of zou kunnen of zou moeten zijn?

De man die droomt staat in de douchecabine en laat het hete water over zich heen stromen en denkt: ‘Misschien spoelt het op deze manier allemaal uit mij weg en hoef ik mij niets meer af te vragen.’

Waarom beleef ik niet nog eens een rechttoe rechtaan natte droom met een van de freules uit de Vogue?’ De man die droomt zit voor zijn koffie aan de ontbijttafel en bladert door het glossy magazine dat hij gisteren op de trein heeft aangetroffen. Iemand had het laten liggen en hij had het, een beetje gegeneerd om zich heen kijkend, meegegrist. Het speciale nummer, Style & Sensuality, was integraal gewijd aan de nieuwe strandcollectie. De man die droomt doorbladert het en wat hij ziet ontlokt hem de bedenking: ‘God!, wat zijn de mannequinmores veranderd sedert de laatste keer dat ik mij aan zo’n blaadje ver…, ver…, verlustigde. Zie die pannenlatten floreren met hun perfecte maten en stuurse blikken. Hoe zelfgenoegzaam sturen ze me met een kluitje in de rietkragen van het moeras van mijn onbevredigde verlangens. Kijk, hoe deze uit het water komt gestapt met dat doorzichtige blauwe dingetje aan, gemaakt van een stofje dat aan de huid blijft plakken als het nat is. En deze, a tergo gezien, heeft zelfs helemaal geen broekje aan: ze showt enkel een hesje en je kunt tussen haar vernuftig-lichtjes geopende dijen het foefje zien dat mij niet wijzer zal maken. Neen, de glossy dromen die me hier worden voorgespiegeld, zijn nog gemenere vormen van bedrog dan de tot onsamenhangende verhalen vermangelde resten van mijn dagen die ik te dromen krijg in die psychoanalytische mallemolen – deegwaren Freud – tussen mijn oren.’





7264

Meetkerke - 240630


maandag 22 juli 2024

afscheid van mijn digitaal bestaan 394

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

18 maart 2015


Mocht in 1985 de pas in 2002 in het leven geroepen Tzumprijs voor de beste literaire zin al hebben bestaan, dan had hij wat mij betreft naar deze zin uit Het verdriet van België kunnen gaan – hij prijkt daar op bladzijde 476:

De zondagsmis van elf uur in de Onze Lieve Vrouwekerk, waar de burgerij van Walle elkaar terugvond en de dames hun laatste creaties van hoeden en jurken en schoenen lieten bewonderen, had veel van haar charme verloren, want Marnix de Puydt die er op het orgel speelde en soms speels midden in de statige orgelklanken een zwierig walsmotiefje weefde, werd vervangen door een muziekleraar die zich strikt aan Bach hield, ook mooi, zo’n Koraalvoorspel of ’n preludium, maar men miste het imprévu.’

Het is een heerlijke, vlot lopende zin, met voor elke clausiaan wat wils. De katholieke kerk is al meteen aanwezig; het bigotte Mariageloof, gekoppeld aan de schijnheilige Zuid-West-Vlaamse middenklasse die het geloof enkel aanhangt voor zover het de eigen veronderstelde en hoog te houden maatschappelijke positie baat bijbrengt. De mis is meer een sociologisch en esthetisch spektakel; charme is om haar te evalueren een belangrijker woord dan zin. Claus laat de nuffigheid en het improvisatorische van de Weense wals en het Frans-frivole van het imprévu maar wat graag contrasteren met de protestantse gestrengheid en voorspelbaarheid van Bach, en in de laatste woorden van zijn volzin brengt hij zowaar nog een erotisch betekenislaagje aan met dat ‘voorspel’.

Een ‘vlot lopende’ zin? Er zitten toch wat weerhaakjes in: de burgerij die elkaar terugvindt; de dubbele juxtapositie van kledingstukken; het dubbel-speelse, dat in het Koraalvoorspel en het preludium nog eens herhaald wordt; de dansante oppositie van statig en zwierig; de commentaarstem in het ‘ook mooi’ en het cursief van het laatste woord.

Je kunt niet anders dan doorlezen, en de mooiste zin wordt een mooiste bladzijde. Het imprévu, laatste woord van die eerste zin van de mooiste bladzijde, wordt al meteen opgevolgd door iets werkelijk onverwachts, een ramp, en de edele en hemelse sentimenten die aan muziek zijn verbonden worden zeer clausiaans aan stukken gegooid door het gore, het aardse:

De nacht van de ramp in het Gesticht van Haarbeke had Amadeus voor het eerst sinds jaren in zijn bed gepist, de dagen daarop wou hij niet meer eten of drinken en toen was hij ontsnapt, men had hem pas een week later teruggevonden, kilometers van het ouderlijke huis. Hij lag voorover met zijn mond in een ondiep plasje kleiwater, een tros veldmuizen kroop uit zijn buik.’

Geen gewoon water maar kleiwater. Geen gezin of troep of roedel veldmuizen, maar een tros – wat het vegetale van het bederf accentueert.

In de volgende alinea krijgen we inkijk in de zeer nuchtere opvattingen van Claus op versleten relaties:

Tante Nora die zich verheugd had op de terugkeer van Nonkel Leon was in al haar staten. Haar man had beslist een of ander lief in Duitsland opgedaan, want toen hij thuiskwam had hij met moeite zijn vrouw en zijn door haar schildklier ontregelde dochter bekeken, hij had wat met het konijn Valentine gespeeld en was toen vertrokken naar zijn damclub.’

Hilarisch, deze twee zinnen. Het internationale van Leons liefdesleven krijgt een weerklank in ‘al haar staten’ van Nora; het is, door de grammatica, niet duidelijk of de dochter door haar eigen schildklier is ontregeld of door die van haar moeder; het konijn krijgt aanvankelijk meer aandacht maar is ook te vervelend om de teruggekeerde ervan te weerhouden om naar zijn dam- (niet: dames-) club te trekken.

Wat verderop krijgt Tante Nora advies van Tante Mona, die er natuurlijk ook mee inzit dat Leon na zijn lange afwezigheid niet naar zijn echtgenote heeft omgekeken: ‘Het is ook omdat ge u niet verzorgt, Nora, enfin, niet verzorgt zoals een man dat gaarne heeft’ – waarop Nora onderhanden wordt genomen:

Haar wenkbrauwen werden geëpileerd, crèmes werden aangebracht, haar haren werden gefluft, gebraiseerd, gebeitst, gebiologeerd, geblitzt, haar ellebogen werden geponst, er werd gerimmeld, geoorbeld, haar borst werd geperst, getild, tot de Verdrietige klaar was en met een onwezenlijke hoop in de plots amandelvormige ogen naar haar Leon werd gestuurd. “Wij zullen er gauw het fijne van weten, en is het nu niet gelukt, ja, dan mag ze beginnen peinzen op scheiden.”’

In dat ‘geblitzt’ klinkt de oorlog door die op dat moment nog volop aan de gang is, en in de hoofdletter die deze Verdrietige meekrijgt, keert de Onze Lieve Vrouw uit de eerste alinea van deze mooiste bladzijde terug: de ongepenetreerde, en dus net als Nora versmade, Moeder Maagd aan wie de kerk van Walle is toegewijd.

7263

Brussel - 240627


zondag 21 juli 2024

afscheid van mijn digitaal bestaan 393

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

10 maart 2015


AUTOLOZE ZONDAG

Ik herinner mij de autoloze zondagen van het begin van de jaren zeventig. Ik besefte toen uiteraard niet welke iconische kracht ervan zou uitgaan. Ik was een kind, toen. Pas later zou ik begrijpen wat er was gebeurd en wat het betekende.

In historische overzichten van die tijd, of in een televisieprogramma zoals De Pré Historie, in de aflevering over die jaren, zag je steeds diezelfde beelden van lege snelwegen opduiken en van kinderen die rolschaatsen op een ringlaan.

Ik heb het altijd prettig gevonden om naar De Pré Historie te kijken. (Wordt dat programma nog uitgezonden? Ik weet het niet.) Guy De Pré beantwoordde met zijn formule aan de wijdverbreide behoefte aan nostalgie: hij mengde de muziek van een bepaald jaar, dat intussen al was teruggedrongen tot het verre collectieve geheugen van zijn doelpubliek, met markante items uit de journaals van die dagen en verkreeg op die manier een aangename mix van entertainment en documentaire. De saus was natuurlijk het ‘Waar is de tijd?’-sentiment. En zo kregen we in de afleveringen over het oliecrisisjaar 1973 onvermijdelijk die iconische beelden van autostrades die helemaal leeg waren tot aan het verdwijnpunt in de verte en nog een eind daar voorbij, met een soundtrack van Mud, The Rubettes, de nog jonge David Bowie, Gerard Cox die zingt over een zomer die alweer voorbij is…

Ik sla aan het twijfelen. Zijn het deze béélden die ik mij herinner? Of heb ik dan toch zelf die lege straten gezien? Mijn ouders hebben vast niet de reflex gehad om mij mee te nemen op een wandeling om mij het unieke van deze dag te laten beleven – zo’n dingen deden ze niet, ik zou dat pas veel later niet evident vinden. Als ik echt diep in mijn geringe voorraad herinneringen graaf, dan kom ik tot het dicht tegen een ontnuchterende vaststelling aanleunende vermoeden dat ik me helemaal niet die autoloze zondag herinner, neen, dat het enige wat ik mij ervan herinner het met die televisiebeelden opgesmukte feit is dat er zoiets als een autoloze zondag is geweest.

Ik ben maar op een halve manier getuige geweest van dat historische feit, van die eerste niet langer te negeren manifestatie van kwetsbaarheid waaraan het onvoorwaardelijke vertrouwen in de vooruitgang, dat ook mijn kindertijd grondig heeft beïnvloed, werd blootgesteld.