NATTE ZOMER
Bij dit weer vraag ik me soms af wat mensen die niet lezen met hun vrije zomerdagen doen. Enfin, dat is niet mijn zorg. Ik ben gelukkig een lezer. En mensen die mij lezen weten dat een van de vreugden die het lezen mij verschaft bestaat uit de onverwachte connecties of kortsluitingen die ontstaan door het tegelijkertijd, door elkaar dus, lezen van twee of meer boeken. Je kunt er op een bepaalde manier mee omgaan; je kunt de vonken die door dat connecteren en kortsluiten ontstaan proberen op te vangen.
Lezen is een creatief proces.
Ik haal er een van de boeken bij die ik op dit moment aan het lezen ben. Het is een baksteen, zo zwaar en omvangrijk dat ik hem aan een tafel moet lezen. Een roman met een onmogelijke titel, ik geef het toe, maar wát een roman: De fabriek van klootzakken van Chris Kraus. Bizarre vertaling toch van die titel want in het originele Duits is het: Das kalte Blut.
Van Kraus las ik eerder de roman I love Dick (Nederlandse vertaling!), maar daar is me niets van bijgebleven. Misschien las ik toen te slordig, dat overkomt me wel vaker. Anderzijds: als iets echt goed is, lees ik vanzelf aandachtig en grondig. (Toevoeging: Axel Tranendecor wijst mij erop dat de Chris Kraus van I love Dick en de Chris Kraus van De fabriek... niet dezelfde Chris Kraus zijn. De eerste is een feministe uit New York en de tweede een man uit Göttingen.)
Das kalte Blut dateert van 2017. Op het voorplat voert een quote uit Le Figaro Jonathan Littell op als ijkpunt. Ik heb Littell (nog) niet gelezen, maar dat doe ik dan misschien wel na deze Kraus. Het enige punt van overeenkomst dat ik nu kan zien, op basis van wat ik lees van Kraus en weet van Littell, is dat beide bakstenen een onderzoek-van-binnenuit naar de drijfveren achter de nazigruwelen zijn.
Maar dit is geen recensie, wel een verslag van een kortsluiting. Of in dit geval eerder een connectie.
(Wel rap nog deze quote uit De fabriek…: ‘Creativiteit is in de eerste plaats het plezier in associëren, de verandering van perspectief, het overschrijden van grenzen, oftewel: ze heeft te maken met de plasticiteit van het brein.’ (309))
Chris Kraus heeft het in zijn SS-boek over de liefde. Op bladzijde 345 stelt hij de vraag: ‘Waarom houdt de mens van de mens?’ En hij herhaalt: ‘Waarom houdt de mens van de mens, hoewel elke liefde te gronde gaat?’ Drie bladzijden verder, na een van de meest gruwelijke passages in het boek (het is dus niet de enige gruwelijke passage), volgt het antwoord: ‘ik begon te beseffen waarom de mens van de mens houdt, want dat moet hij namelijk omdat dat voor ieder individu de enige hoop is om ondanks alles een mens te blijven.’ (348)
Dat las ik dus deze regenachtige voormiddag, exemplarisch onderdeel van deze Belgische zomer.
Waarop ik even in een gemakkelijkere stoel ging zitten en het recent aangeschafte Het stroomdal van de Beune van Pierre Michon ter hand nam. (Opvallend snel na de aankoop want De fabriek… lag hier al drie jaar geduldig op mij te wachten, een halve Tweede Wereldoorlog lang dus.) Ik kocht dat boekje van Michon omdat ik goede herinneringen bewaar aan zijn Eenvoudige levens (zie hier voor de indruk die dat boek op mij maakte) en ook omdat de vertaler, Rokus Hofstede, mij ooit eens vriendelijk toesprak op Facebook. (Neen, pluimstrijkerij is mij niet vreemd.)
Ik installeer mij dus met Michon in mijn gemakkelijke stoel en van welke kortsluiting/connectie geniet ik? (Ja, genieten. Het is een genot. Niet dat reclamegenot dat ons tegenwoordig altijd en overal wordt opgedrongen, maar het genot dat enkel uit inspanning, werk en, jawel, creativiteit kan ontstaan, het genot dat door plastische breinen wordt gegenereerd en gesavoureerd!)
Ik lees in hoofdstuk 3 van deel 2 het verslag van een vluchtige, tot in de kleinste tijdsonderdelen ontlede ontmoeting op een mistig plein tussen een verlegen schoolmeester en het onbereikbare voorwerp van zijn verliefdheid: de krantenwinkeluitbaatster Yvonne. In deze kleine roman die een tijdsperspectief hanteert dat strekt van het tijdperk van de grotschilderingen tot een heden van een Frans dorp in de Dordogne, waar diezelfde grotschilderingen nog maar net zijn ontdekt – in deze kleine roman dus is Yvonne en is, bij uitbreiding, dé vrouw, het ‘centrum’ van alles wat de beschaving heeft aangedreven: ‘En plotseling drong zich een afgeleide waarheid aan me op: Sumer, Memphis en Hollywood (...)’ – die, volgens Michon in een voorafgaande passage, in een ver en nabij verleden de schoonheid van de vrouw hebben opgevoerd en geperfectioneerd; hij heeft het in zijn brede gebaar inderdaad over zowel de Mesopotamische en Egyptische culturen als over de Amerikaanse film – ik herneem: ‘(…) Sumer, Memphis en Hollywood mochten dan discreet zijn geweest over het epileren, de glamour, de strikjes en kwikjes, alles wat het centrum van alles tegelijk verhult en onthult, maar dat deden ze niet om datzelfde centrum tot een toppunt te voeren, om te voorkomen dat het zijn karakter van eerste oorzaak, van half-verborgen oorzaak van de Acropolis, de grammatica en de Berlietmotoren zou verliezen – Yvonne, die voor me uit liep, was het toppunt van menselijkheid.’ (107)
Of hoe, vanuit twee totaal verschillende invalshoeken – nazigruwel en kunstgeschiedenis – twee totaal verschillende auteurs tot dezelfde conclusie komen: uiteindelijk is in de liefde de menselijkheid van de mens gelegen.
Die Berlietmotoren, overigens, verwijzen naar de vrachtwagen die op het moment dat de verliefde leraar zijn Yvonne aanschouwt op het dorpsplein geparkeerd staat.
En ondertussen is het opgehouden met regenen. Het boek van Kraus, overigens, is – ik ben nu ongeveer halfweg – indrukwekkend sterk.
*
Chris
Kraus, De fabriek van klootzakken
(vertaling (2021) door Jan Bert Kanon (jawel) van Das kalte
Blut (2017))
Pierre Michon,
Het stroomdal van de Beune (vertaling
(2024) door Rokus Hofstede van Les deux Beune
(2023))
Pierre Michon, Roemloze levens (vertaling
(2001) door Rokus Hofstede van Vies minuscules
(1984))