dinsdag 2 juli 2024

notitie 428

KASSALEED, ANDERMAAL

Mijn onsympathieke buurman – die een paar panden verderop in mijn straat in een kast van een huis woont en nooit goeiedag zegt – schuift aan in de rij bij kassa 2. Hij staat op het punt om aan de beurt te komen. Ik weet niet of hij het bordje ‘Gelieve bij een andere kassa aan te sluiten’ dat ik daar zie staan heeft genegeerd, maar ik sluit het zeker niet uit. Buurman lijkt mij van het type dat bordjes negeert en daar mee wegkomt.

Ik negeer het bordje niet en sluit braaf aan bij de enige andere geopende kassa: kassa 3. Achter een man met een overvolle winkelkar.

Ik zie hoe de aankopen van mijn onsympathieke buurman al worden gescand door een hier al sinds mensenheugenis tewerkgestelde caissière, die met de minder geslaagde esthetische neusoperaties (die hier overigens totaal niet ter zake doen). En hoe een na buurman bij kassa 2 aangesloten klant het bordje negeert. De caissière vraagt hem om haar het blijkbaar overbodig geworden bordje te overhandigen.

Intussen gaat het in mijn rij, bij kassa 3 dus, niet vooruit. Dit vormt niet alleen de bevestiging van de natuurwet dat de rij waarin ik ga staan altijd de traagste is, ik stel daarenboven ook pas nu vast dat de caissière hier een jobstudente is. En ja, het is vandaag de eerste juli: ze is dus nog volop in de leer en laat minder robotineus dan haar geroutineerde collega de waren over het laseroog glijden. Achter de in de rij bij kassa 2 aangesloten bordje-negerende man staan er alweer twee nieuwe klanten. Ze hebben alle drie maar weinig aankopen. Mijn onsympathieke buurman is al aan het betalen.

Achter mij is een mevrouw met maar een paar artikelen komen staan. Ze zegt: ‘Je zult het zien: als je van rij verandert, valt dat altijd in je nadeel uit.’ Ook deze wijsheid is ongetwijfeld gebaseerd op jarenlange expertise. Ik zeg haar dat ik niet gehaast ben en dat zij gerust voor mag gaan als ze dat wenst. Ze wuift mijn aanbod weg.

Deze mevrouw, die mij vriendelijk heeft aangesproken, besluit dan toch in de andere rij te gaan staan. Ik wil haar nog waarschuwen dat ze groot gelijk heeft mij niet te volgen omdat iedereen die dat wel doet samen met mij in de afgrond belandt, maar ik slik deze flauwe mop wijselijk in, niet alleen omdat ik hem, opdat zij het daar in die andere rij bij kassa 2 zou horen, zodanig luid zou moeten debiteren dat ook anderen, met wie ik inmiddels niet zo’n intieme band heb gesmeed, hem zouden horen, maar ook omdat ik in de loop der jaren heb geleerd dat niet iedereen vatbaar is voor een bepaald soort ironie. Of voor ironie tout court.

De jobstudente van kassa 3 is bij de laatste aankopen van de man met de overvolle winkelkar voor mij beland. Mijn onsympathieke buurman verlaat, na eerst nog even zijn kasticket te hebben gecontroleerd, de supermarkt.

Om een verhaal dat te lang dreigt te worden kort te maken: de geroutineerde caissière van kassa 2 is sneller klaar met de vriendelijke dame die in laatste instantie nog van rij gewisseld heeft dan de jobstudente met mij. De dame voegt mij nog plagerig lachend toe: ‘Nu ben ik toch nog eerder buiten!’

Ik besluit mijn frustraties in een stukje om te zetten en vind houvast in de wetenschap dat dit compensatiemechanisme al tot veel grootse literaire prestaties heeft geleid.