TOERISME IN BRUGGE
8,3 miljoen personen bezoeken jaarlijks het centrum van Brugge of eigenlijk slechts ongeveer een vijfde van dat vaak ten onrechte ‘historisch’ genoemde centrum. (Met ‘centrum’ bedoel ik het door niet eens 20.000 inwoners bewoonde, door de Ringvaart afgebakende deel van de zich tot aan de Noordzee uitstrekkende en 120.000 inwoners tellende agglomeratie ‘Groot-Brugge’, die behalve dat centrum (de ‘Brugge’ genaamde binnenstad) ook nog de randgemeenten behelst: de Sinten (Andries, Michiels, Kruis, Pieters, Jozef), maar ook Assebroek, Dudzele, Koolkerke, Lissewege, Zwankendamme en Zeebrugge.) Van die 8,3 miljoen toeristen trekken de meesten slechts enkele uren uit voor hun bezoek aangezien de gemiddelde verblijfsduur 1,3 dagen is. Bij die 8,3 miljoen bezoekers per jaar zijn de 360.000 passagiers per jaar meegeteld van de maximaal twee cruiseschepen per dag die in Zeebrugge hun lading lossen/loslaten.
In de vergelijking met andere massatoeristische plekken komt Brugge naast steden als Dubrovnik, Barcelona, Amsterdam en Venetië te staan. Deze rangorde wordt bepaald door het aantal toeristen per jaar in verhouding tot het aantal inwoners. In sommige van die steden komt de bevolking stilaan in opstand tegen de overlast die door de overtalrijke bezoekers wordt veroorzaakt.
Ook in Brugge bestaat die discussie. (Zie, onder meer: https://www.standaard.be/cnt/dmf20240712_95252695 en https://www.standaard.be/cnt/dmf20240516_96785657 .) Tolerantie, kosmopolitische gezindheid, economisch belang staan in die discussie tegenover ergernis, klachten over allerlei ongemakken, opdraaien voor de hoge prijzen van voeding, horeca, huisvesting en, wat dat laatste betreft, ook een woningmarkt die onder druk komt te staan, met name door de op toeristen gerichte vakantiehuisjes- en kamersmelkerij. (Ik vergeet vast nog wel wat argumenten pro en contra.)
Ik woon net op de rand van het centrum. Ik heb eigenlijk maar weinig last van het massatoerisme. Ik frequenteer in mijn stad nauwelijks horecazaken omdat ik het gevoel heb dat er voor Brugse mensen van mijn leeftijd (62) nauwelijks nog geschikte cafés zijn en omdat ik de restaurants veel te duur vind (in vergelijking met het buitenland maar ook met andere steden in België). Ik beperk mij in de binnenstad tot enkele vaste bestemmingen: bibliotheek, bioscoop, boekhandel. Mijn boodschappen doe ik in de supermarkt om de hoek. Hoewel ik niet bijzonder prijsbewust winkel, weet ik wel zeker dat het daar goedkoper is dan in de weinige overgebleven handelszaken in de binnenstad. Op mijn verplaatsingen door de stad mijd ik de overdrukke straten en zones, ook al moet ik daarvoor omrijden of -stappen. (Ik mijd per fiets trouwens sowieso een aantal kasseistraten omdat ze er werkelijk veel te slecht bij liggen.)
Dat is grosso modo mijn omgang met de binnenstad van Brugge. Ik pas mij aan en heb dus nauwelijks last van het toerisme. Ik klaag niet, maar heb wel bedenkingen. De vraag is immers of het een gezonde situatie is dat een inwoner van een stad zich moet aanpassen aan het feit dat die stad door zoveel mensen wordt bezocht. De wanverhouding tussen het aantal inwoners en het aantal bezoekers kun je bezwaarlijk ideaal en zelfs niet eens gezond noemen. Ik zie, behalve op de markt (tweemaal per week), de Meifoor en de jaarlijkse Bloedprocessie zeer weinig authentiek Brugs stadsleven. Er zijn maar enkele cafés en buurtwinkels waar vooral Bruggelingen komen. Veel overheidsdiensten en instellingen zijn verhuisd naar locaties buiten de binnenstad, zodat ook op die manier veel leven is verdwenen. De jaarlijkse grote evenementen (muziek, dans, kerstvertier, lichtspektakel, benefietacties) zijn nationale en zelfs internationale trekpleisters en lijken vooral te worden georganiseerd om nog meer volk naar Brugge te lokken – en ze worden dan ook zeer massaal bijgewoond, wat voor mij opnieuw een reden is om mij daar niet te vertonen.
Bij dat jaar na jaar aantrekken van steeds meer volk rijzen pertinente vragen over de finaliteit van dat streven. Waarom steeds meer? Wat levert dit op, en voor wie? Je hoeft geen economie te hebben gestudeerd om de indruk te krijgen dat slechts een beperkt aantal commerçanten en neringdoeners hier wel bij varen. Waarom moet de overheid, in casu het stadsbestuur, dan nog altijd die groei stimuleren?
Maar goed, de last die ik van het toerisme in mijn stad ervaar is vooral een ergernis – en in het licht van de problemen die mij werkelijk bekommeren eigenlijk verwaarloosbaar. Maar daarom hoef ik er, zeker nu de discussie meer dan ooit lijkt aan te wakkeren, niet over te zwijgen.
Waaruit bestaat mijn ergernis? Als ik er goed over nadenk, en bepaalde kleinzielige sentimenten elimineer (zoals wanneer toeristen in het midden van de straat selfies maken en dus in mijn weg lopen of een gevaar vormen voor de andere weggebruikers), dan kom ik tot de conclusie dat mijn ergernis vooral esthetisch van aard is. Ik erger mij aan de lelijkheid, de slordigheid, het gebrek aan waardigheid van veel van die mensen. Hoe ze erbij lopen. Hoe ze slenteren en zich vervelen, hoe ze geen duidelijk doel lijken te hebben. Hoe ze slaafs achter een gids met een gek hoedje lopen. Hoe ‘Brugge’ voor hen niet veel méér is dan een af te vinken item op het lijstje. Hoe ze zich laten strikken in de chocolade-, bier- en souvenirwinkels: je ziet ze afdruipen met hun papieren tasjes waarin ze hun veel te dure aankopen naar de autobus verslepen. Ik mis kwaliteitstoerisme. Ik vermoed dat heel veel van die 8,3 miljoen mensen nauwelijks een idee hebben van de geschiedenis van Brugge, van de kunstschatten die hier te zien zijn, de architectuur die hier (maar eigenlijk veel meer nog in Antwerpen, Gent en Brussel) te bewonderen valt. Met een mengeling van leedvermaak en kwaadheid zie ik hoe ze foto’s maken van neogotische of zelfs twintigste-eeuwse retrogebouwen, waarschijnlijk in de veronderstelling dat het hier om ‘very old buildings’ gaat. Zij komen naar Brugge met het idee dat Brugge een ‘middeleeuwse’ stad is, en zien dat bevestigd in amusementsfabrieken als het ‘Historium’ of het ‘Martelmuseum’. Ze bezoeken de chocolade-, bier- en frietmusea. Het Kantmuseum of het Museum van Volkskunde doen ze nauwelijks aan. In het Groeninge-, het Gruuthuse- en Sint-Janshospitaalmuseum lopen ze op een drafje even rond, als ze al de tijd voor dat drafje hebben want ja, er zijn nog de bootjes en de koetsen.
Ik schat dat minstens de helft van de toeristen die Brugge aandoen hier eigenlijk niets te zoeken heeft. Daarmee bedoel ik dat ik vermoed dat ze voor hun bezoek geen valabele verantwoording zouden kunnen geven indien men hen daar om zou vragen. Dit is uiteraard niet een probleem dat zich enkel in Brugge voordoet.
Brugge zou in elk geval moeten stoppen met het najagen van nog hogere toerismecijfers. Dat is werkelijk voor niets goed. Brugge zou vooral moeten inzetten op een kwaliteitsvol toerisme, wat automatisch zou leiden tot langere verblijven, en dus ook tot hogere inkomsten, want ernstige en fatsoenlijke mensen hebben aan één dag niet genoeg om een zo mooie en interessante stad met het nodige respect te bezoeken. Of de – veel te dure – horeca en de chocoladewinkels daar beter van zullen worden, is natuurlijk een andere vraag maar eigenlijk de minste van mijn zorgen.
foto: Fred Debrock |