dinsdag 20 september 2022

notitie 298

HET UUR SLAAT 

 

Ik heb het met X over Frankrijk. Zoals steeds in gesprekken over Frankrijk gaat het over hoe het daar vroeger was, en hoe het land nu is. Vroeger, dat is: tot een jaar of dertig geleden. Ik ben Frankrijk beginnen bereizen vanaf 1979 ongeveer, toen ik achttien was. X, die hier al bijna een decennium langer rondloopt, kwam er vaak met zijn ouders in de jaren zestig. Hij heeft nog meer gezien van wat al verdwenen was toen ik het voor het eerst had kunnen zien mocht het er nog geweest zijn.

X herinnert zich hoe hij als kind achterin de Pontiac van zijn vader naar Normandië meereisde. In de dorpen kwamen de kinderen die auto aanraken: de traction avant was nog niet helemaal uit het straatbeeld verdwenen en een DS hadden ze wel al eens gezien, maar zo’n Amerikaan, neen, dat was du jamais vu. X herinnert zich ook hoe ze in Lisieux de bedevaarders zagen die op hun knieën de trap naar de basiliek beklommen.

Beelden die meer dan een halve eeuw geleden op het netvlies van een kind werden gebrand en nu tussen pot en pint worden verwoord.

Maar we hadden het over Frankrijk, dat – zoals we allemaal weten – onherkenbaar veranderd is. En niet ten goede! (Volgt de gekende litanie van de door snelwegen en supermarkten vermoorde en uitgestorven dorpen zonder winkels, bakkers en cafés.) ‘Ik herinner me nog,’ zegt X, ‘dat onze auto in een benzinestation werd volgetankt door een pompbediende, en dat die pompbediende een witte schort aanhad.’ Ja, toen was er nog klasse. Hiërarchie. In de dorpen waren er ambachtslui, elk met zijn specialiteit. En in het hotel werd je opgewacht door een maître d’hôtel die je koffers naar je kamer bracht. Nu mag je al blij zijn als je er een levende mens te zien krijgt.

X vertelt over hoe hij vroeg in de jaren zeventig met zijn lief, nu nog altijd zijn vrouw, op een brommertje Frankrijk doorkruiste. Toen al, vindt X nu, waren de dorpen aan het indommelen. Zo kwamen ze in Solesmes. Het viel X op dat het uurwerk op de toren stilstond. Hij betrad de kerk en klom in de toren. Toen ging dat nog, nu zijn de kerken meestal gesloten. En boven in de toren vond X het mechanisme van het uurwerk. Er scheelde niets aan, men had het uurwerk gewoon niet opgewonden. X wond het uurwerk op, het marcheerde feilloos. ‘Toen ik opnieuw beneden was en op het plein stond, sloeg de torenklok het middaguur. Dat had men hier al een tijd niet meer gehoord. De mensen kwamen verbaasd de straat op, ze dachten dat er een wonder was gebeurd.’

In de Franse dorpen staan de uurwerken op de kerktorens vaak stil. Niemand blaast ze leven in. Weinigen zouden nog naar buiten komen indien ze plots de klok het uur zouden horen slaan. Wie niet te doof is om het te horen of te kreupel om nog de straat op te strompelen, is allang vertrokken naar andere oorden.