Glimmende kasseien, verkeer dat doorgaand is, groen dat opnieuw welig tiert, een bloeiende kastanjeboom, het tussen statige pilasters gevatte hekwerk. Het hondje. De stok. Ik weet niet of ik mij bij dit tafereel wee moet voelen, weemoedig dus, dan wel mededogend, medevoelend. Twee oude mannen laten zichzelf uit. Of, zoals Carmiggelt het zei: ‘Niet ik laat mijn hondje uit, maar mijn hondje mij.’ Ze praten wat. Waarover? Hoe het met de vrouw is, ‘moeder de vrouw’? De ‘kinders’? De gezondheid? Of hebben ze het over ‘de’ voetbal. Het regent. Het weer is weer niet goed, klam, slecht voor oude gewrichten.
210515