Beste A.,
Je vraagt me hoe ik over schrijven denk. Ik zou kort en bondig kunnen stellen dat de tijd te kort is om daar veel over te denken. Om veel te denken tout court. Kijk, ik ben plotsklaps bijna vijftig en het is een heel vervelende gewaarwording dan te moeten denken: verdomd, is het nu al zo laat? Je moet gewoon doen wat je graag doet. Indien de tuinier zou worden verlamd door zijn overpeinzingen over de zin van zijn activiteit, zijn wortelen zouden worden aangevreten door de wormen omdat hij niet zou hebben gesproeid, zijn kersen zouden worden weggeplukt door de merels omdat hij ze niet zou hebben verjaagd (ik bedoel de merels want wie kersen verjaagt kan maar beter het tuinieren laten) en zijn druiven zouden – ook na een zonnige zomer – te klein blijken voor consumptie of verwerking omdat hij niet tijdig zijn druivelaar zou hebben gesnoeid.
Zo, die zaak is afgehandeld. Strikt genomen was die omstandige vergelijking tussen de would be-schrijver en de would be-tuinier niet eens nodig. We kunnen overgaan tot de orde van de dag.
Maar zo, A., werkt het niet, natuurlijk. De vergelijking tussen de schrijver en de tuinier staat er intussen wel. Ik zeg niet dat ze bijzonder geslaagd is, maar ’t was wel prettig om haar te bedenken.
And that’s what it’s all about – als je mij toestaat dit hippe Engels boven te halen (je bent het niet van mij gewend, hé?). (Dat je het niet van mij gewend bent, komt doordat ik voor jou een stem heb, en dat komt dan weer doordat je van mij al het een en ander gelézen hebt. – Overigens, maar dat – ik citeer eventjes Herman Brusselmans – geheel en al terzijde, vond ik het ook wel plezierig (ik vermijd het woord ‘leuk’) om op het eind van de eerste zin van deze alinea volkomen legitiem drie leestekens na elkaar te plaatsen: een vraagteken, een sluit-de-haakjes en een punt!)
(Het volstaat om, zelfs zonder één woord te lezen, een blik op de vorige alinea te werpen om te weten dat ik daarin ben afgedwaald van de rechte lijn van mijn betoog. Dus: back to business!)
(Heb je gezien dat het relevant is dat ik het uitroepteken in de vorige zin niet cursief laat zijn? En dat het grappig is dat in de vorige zin – ik bedoel nu alweer de zin die aan deze zin voorafgaat en dat is dus een andere zin dan de zin die daarvóór met de omschrijving ‘de vorige zin’ werd aangeduid – het woord ‘niet’ wél cursief staat? Und so weiter. We blijven maar afdwalen.)
Schrijven is: plezier maken door met woorden te spelen. Schrijven is: een spel. Schrijven is: graag afdwalen. Schrijven is reizen in de geest en op het papier (scherm), dat van wit wordt omgezet in een met wit omkaderd en gespatieerd soort – van ver of zonder leesbril gezien – bleekgrijs. Schrijven is, zo bekeken, een soort van schilderen of tekenen. Papier vullen. Mislukte schetsen in de prullenmand mikken. Ze in elk geval als een oefening beschouwen. Soms iets overhouden dat mag gezien/gelezen worden. En, op de achtergrond, of in het achterhoofd, de wens koesteren dat het dan ook gezien/gelezen wórdt.
Dat achterhoofd mag echter geen voorhoofd worden. De wens om gelezen te worden mag niet vóór het schrijven gaan staan. Wie al denkt aan zijn publiek nog voor hij een letter heeft geschreven, kan maar beter meteen iets anders gaan doen. Tuinieren bijvoorbeeld.
Je moet schrijven omdat je het gráág doet. Omdat je plezier schept in dergelijke triviale kwesties als hierboven al aangegeven. Drie leestekens op een rij. Dat soort zaken. Of fundamenteler: je moet er plezier in scheppen dat je bij het eerste woord van de brief nooit had kunnen voorspellen dat je in de vierde alinea op die drie-leestekens-op-een-rij zou stuiten. Dat is: wat je onderweg tegenkomt. (Kijk, nu heb ik er alweer plezier in hoe die vier koppeltekens botsen met de ‘drie’ in ‘drie-leestekens-op-een-rij’. En nu in het binnenrijm ‘plezier-vier’. Enzovoort!) Schrijven is als wandelen op onbekend terrein: je komt allerlei nieuwe zaken tegen en je schept daar plezier in. Schrijven is niet iets voor mensen die niet nieuwsgierig kunnen zijn. Je moet openstaan voor nieuwe dingen, voor nieuwe ervaringen. Wie schrijft zonder die openheid, schrijft alleen maar over zichzelf. We weten allemaal hoe saai dat narcisme is. Geen kat die zoiets wenst te lezen.
Het plezier van het schrijven is eerst en vooral plezier hebben in het materiaal: de taal. Een beeldhouwer moet houden van de steen die hij bewerkt. Een kok moet respect opbrengen voor zijn ingrediënten. Een technicus moet zich kunnen verwonderen over wat de machine kan. Zo moet de schrijver houden van letters en woorden en zinnen, hij moet zich kunnen verwonderen over het feit dat ze kunnen betékenen, dat ze in wisselende contexten anders functioneren, dat ze kunnen rijmen, dat ze een ritme hebben, dat ze door het wisselende gebruik andere bijklanken en kleuren aannemen… Hij moet houden van het verwoorden, van het meanderen langs associaties en beelden en onverwachte en ook door hemzelf niet te voorspellen wendingen. Dat alles is een plezier dat vóór de inhoud komt – en van een publiek is dan al helemaal nog lang geen sprake.
Ik geloof niet in de musicus die niet kan spelen voor zichzelf en omwille van zichzelf en omwille van de muziek zelf. Pas als hij dát plezier kent zal hij een publiek kunnen overtuigen. Het publiek wordt niet enkel overtuigd door het muziekspel, het wordt minstens evenzeer overtuigd door het plezier dat de musicus erin schept. Een musicus die vreugde uitstraalt en niet beter speelt dan een musicus die geen vreugde uitstraalt zal gemakkelijker zijn publiek bereiken dan die musicus die geen vreugde uitstraalt.
Je schrijft dat je graag schrijft, ‘heel graag’ zelfs. Dus zeg ik: waar wringt het schoentje? Schrijf! Schrijf en trek je van de rest niets aan. Het komt wel of het komt niet, wat doet het ertoe? Schrijf, want je schrijft graag. Je hebt iets waar je vreugde aan beleeft binnen handbereik, het is een vertier dat je niets kost. Er zijn er veel op deze aardkloot die het met minder moeten stellen. Graag schrijven is een grote luxe. Het is in elk geval goedkoper dan modelbouw of zeilen.
En toch is er een probleempje. Hoewel je ‘heel graag’ schrijft, slaag je er niet in ‘continuïteit’ in je schrijverij te krijgen. (Ik zei je al dat ik dat jammer vind want – sta me toe hieronder een link te leggen – wat je recent op je blog plaatste, mag er echt wel zijn. Ik schreef het al als commentaar: het kan zo als column in de krant. (Er staan in elk geval columns in de krant die niet zo goed zijn.)) Je wijt de discontinuïteit tussen het heel graag schrijven en het niet kunnen blijven schrijven aan het feit dat je bang bent voor ‘het isolement en de eenzaamheid’ dat je ‘onherroepelijk met schrijven associeer[t]’.
Sta mij toe, A., te stellen dat je hier een denkfout maakt. Natuurlijk is schrijven een eenzame bezigheid. Maar dat is tuinieren ook. Of musiceren. Of knutselen aan een motor of aan het schaalmodel van een gevechtsvliegtuig uit de Tweede Wereldoorlog. À la limite doet een mens alles – of toch veel van – wat hij graag doet alléén (behalve ploegsport of seksen of zingen in een koor). Aan het feilloos spelen van een cellosonate van Bach of het lopen van de vierhonderd meter in minder dan een minuut gaan járen van eenzaam trainen en oefenen – let op het chiasma! – vooraf. En dat is niet allemaal te herleiden tot masochisme! Schrijven máákt je niet eenzamer dan je misschien zo al bent. Of omgekeerd: mensen met een druk sociaal leven zullen wellicht erop aangestuurd hebben een druk sociaal leven te hebben en zullen derhalve nooit echt in de eerste plaats aan schrijven denken. Je schrijft gráág, so what’s the problem? En je babbelt graag met mensen, idem dito mutatis mutandis casu quo alea iacta est. Doe de twee! Dat valt toch perfect te verzoenen? Je kunt toch niet de hele dag met mensen babbelen, net zo min als je de hele dag kunt schrijven? Doe inspiratie op bij die mensen, en gebruik die inspiratie voor je schrijverij!
Ik zie het probleem eigenlijk niet. Wat ik wel zie is dat je bijzonder goed schrijft, én dat je iets te vertellen hebt (ondanks je nog jeugdige leeftijd – heuheuh). Misschien ben je gewoon lui, niet gedisciplineerd genoeg? Dat zou kunnen, daar kan ik niets aan doen. Dat is onvergeeflijk, onomkeerbaar en on… ja ik weet het ook niet… ontzettend dom.
Of is het toch de doelstelling die nijpt? Het publiek? Wil je per se een gevierd auteur worden? Beroemd? BV? Een nieuwe Erwin Mortier of – godbetert – Dimitri Verhulst? Je boek op driehonderdduizend exemplaren samen met de Humo laten slijten? Als er een keer niet een gratis condoom bij steekt. Mochten ze kunnen, ze zouden die godverdomse bollen in de chiquelettebak hebben gestoken.
Ik zal je eens wat zeggen, A. Ik, je oom, schrijf graag. Dus doe ik het. Ik heb aan deze brief twee uur gewerkt, en met veel plezier. Zou ik meer plezier aan dat werk hebben beleefd als ik op voorhand zou weten dat ik er honderd of duizend of honderdduizend mensen mee zou bereiken: meer in elk geval dan nu, nu ik weet dat deze brief door één mens of, als je het goed vindt want ik wil je vragen of ik hem op de blog mag zetten, door vijftig mensen wordt gelezen? Neen, absoluut niet, absoluut niet méér plezier want ik heb intens genoten van dit schrijven, vanavond, gedurende drie uur (ja, nu zijn het er al drie, ik herlees mijn stukken wel, hé!). (Kijk, nog eens drie leestekens na elkaar!) En daar gaat het toch om, niet? Dat het schrijven ons plezier verschaft, gelukkig maakt? Ik heb ooit, in een krant, stukken geschreven die door tienduizend of misschien wel twintigduizend mensen werden gelezen. Ik schrijf nu een blog die door vijftig mensen wordt gelezen. Welnu: die vijftig doen mij meer plezier dan die tien- of twintigduizend. En ook al zouden het er maar tien zijn, of vijf, dan nog zou ik het schrijven kunnen volhouden. Zelfs voor één lezer zou ik het doen. Deze brief schrijf ik in de eerste plaats voor jou want je bent de geadresseerde, je bent de persoon die mij de vraag stelde die ik bij dezen heb beantwoord.
Er is geen kwalitatief verschil tussen de vreugde die ik ervaar bij de wetenschap dat één persoon geniet van wat ik schrijf en de vreugde die ik ervaar bij de wetenschap dat tienduizend personen genieten van wat ik schrijf. Wat is het punt van kwantiteit? Ik ben liever gelukkig met wat ik maak, ook als het – op die ene noodzakelijke lezer na – ongelezen blijft, dan dat ik iets ongaarne zou moeten schrijven, ook al is het bestemd voor een groot publiek.
Plezier in het schrijven hebben is één, er erkenning mee oogsten is iets anders. Je mag die twee motivaties niet door elkaar halen. Zaak is in te zien dat een mens toch geen erkenning wenst voor iets wat hij niet graag doet!
Tenzij je natuurlijk een BV wilt worden. Op handen gedragen. Aanbeden. Uitgenodigd naar De Laatste Show.
Eén ding moet ik wél toegeven: voor nul lezers zou ik allicht niet meer schrijven, hoe graag ik het ook doe. Er is wel degelijk een minimum. Een bestaansminimum, in de volle zin van het woord want schrijven is, als ik het goed overdenk, mijn bestaan. (Net als lezen en beminnen en bemind worden mijn bestaan zijn – de volgorde van vermelding doet er nu even niet toe.) Als nul lezers mij zouden lezen, als ik dus niet zou gelezen worden, dan moet ik de intellectuele eerlijkheid opbrengen die nodig is om toe te geven dat er vast en zeker iets schort aan mijn schriftuur, aan mijn vertoog, aan mijn proza. Dan moet ik misschien iets anders gaan doen. Tuinieren. Of de Mont Ventoux op fietsen. Of naar Molokaï reizen om er de melaatsen te genezen.
A., het leven is kort. Het aantal talenten waarover je beschikt is beperkt. De kans dat je ze niet benut is groot. En dat je daar dan spijt van hebt ook.
Mijn advies is zeer eenvoudig. Doe wat je moet doen. Jij hebt in elk geval één groot voordeel: dat is dat je vroeg in je leven weet wat je goed kunt. Dat iemand jou daarop wijst. Het succes komt of het komt niet, dat is van minder groot belang dan het plezier dat je aan het schrijven kunt beleven. Blijf naast het schrijven, dat inderdaad een eenzame bezigheid is, je taken uitvoeren en mensen zien en spreken. Zij vormen jouw bron van inspiratie, jouw klankbord. Zij zullen je behoeden voor de eenzaamheid die je als schrijver vreest. En wie weet, op een zeker ogenblik, zullen zij jouw publiek zijn omdat jouw stem hun vertrouwd in de oren is gaan klinken, omdat zij zich aan jouw stem hebben gehecht. Maar dat laatste is minder belangrijk. Zie in je schrijfzucht geen ambitie maar een verlangen. Een behoefte. Geef toe aan die behoefte.
Ik ben weldra vijftig. Als iemand mij op mijn twintigste had gewezen op wat ik nu weet, ik zou misschien een groter publiek hebben gehad. Maar zou dat mij gelukkiger hebben gemaakt dan ik nu ben? Ik durf het zeer sterk te betwijfelen.
Van harte,