18 september 2007
Je gaat in een tuin op een
schommel zitten en je realiseert je dat er, afgezien van hen die nooit nog op
een schommel plaatsnemen, twee soorten volwassen mensen bestaan: diegenen die,
als ze na zoveel jaren god-weet-waarom nog eens op zo’n heen-en-weerplankje
plaatsnemen, zich afvragen wat ze daar in hemelsnaam als kind zo prettig aan
vonden, en diegenen die door het weemakende gewiebel worden teruggevoerd naar
een sfeer, naar een zomerse geur, naar het geluid van andere spelende kinderen
drie tuinen verder en van een verre trein in de zomeravond, naar de kleur van
paarden- en boterbloemen, naar de belofte, als het eind augustus alweer vroeg
donker begon te worden, van de ijscrèmekar die pas laat in de avond
voorbijkwam, na eerst door middel van luid getoeter al van twee straten ver
zijn komst te hebben aangekondigd.