Elk in hun genre zijn film en boek toppie. En de genres
zijn dan: cinefiele film en misdaadroman. Maar toch ben ik geneigd een licht
voordeel toe te kennen aan McCarthy boven de Coens. De broers leveren immers een
vrij letterlijke vertaling af in een ander medium. Zij doen dat voortreffelijk
en vakkundig. Maar met die letterlijkheid degraderen ze de roman van McCarthy
tot een scenario of zelfs een draaiboek. Dat is Geen land voor oude mannen echter geenszins. Hoe koel en elliptisch
en misdaadromanachtig geschreven ook, McCarthy’s verhaal bevat – vooral in de
cursief gedrukte hoofdstukken waarin we inzage krijgen in de bespiegelingen van
sheriff Bell – een extra dimensie die het boek boven de middelmaat doet stijgen
en die de Coens niet, of toch niet voldoende, meenemen.
Die extra dimensie kan ik belichten door het over de
titel te hebben.
Die kan veel zaken betekenen. Op het eerste gezicht, en
zeker afgaande op de film, zou je denken: dit is een ruw, onherbergzaam en
gewelddadig land, een land niet voor broekventen, een land waarin ouderlingen
maar beter plaats kunnen ruimen voor het jeugdigere geweld. Een geweld, ten
andere, dat er voor zorgt dat velen niet eens een gezegende leeftijd halen. Dus
ook in die zin.
Er wordt inderdaad nogal wat voortijdig gesneefd in Geen land voor oude mannen, maar toch
ook weer niet in die mate dat de demografische balans wordt verstoord.
Integendeel, de naald zwaait, door de langere levensverwachting, de vergrijzing
zeg maar, de andere kant op. Ouder worden vormt overigens een belangrijk
neventhema. Een oude vrouw sterft door een verdwaalde kogel en niemand die het
opmerkt. Een oude man vereenzaamt en brengt zijn dagen door tussen zijn eigen
vuil. En helemaal op het eind zegt iemand: ‘na een bepaalde leeftijd bestaat
zoiets als een verandering ten goede niet meer’.
Maar de betekenis van de titel moet in een andere
richting worden gezocht – een die door de Coen bro’s onvoldoende wordt
opgezocht.
McCarthy is namelijk behalve misdaadauteur ook
cultuurpessimist. Via de commentaren van de sheriff ventileert hij zijn kijk op
de Amerikaanse samenleving. En die is ziek – ik bedoel de samenleving: de
Amerikaanse samenleving is ziek. De kijk van McCarthy, die is weinig vrolijk.
Ik haal drie door hem gesignaleerde symptomen naar voor. (Zijn evidente kritiek
op het alom verspreide wapenbezit, die hij ventileert door buitensporig veel
technische details te spuien, laat ik even achterwege.)
Jongeren hebben het moeilijk om tijdig volwassen te
worden, vindt McCarthy. Wie over goed en kwaad begint, wordt weggelachen. En
God is dood, uiteraard.
Een lang citaat om deze diagnose te illustreren. ‘Ik had een neef die op zijn achttiende al
hulpsheriff was. Hij had toen al een vrouw en een kind. Ik had een vriend met
wie ik ben opgegroeid die op dezelfde leeftijd al predikant was bij de
baptisten. (…) Als je het
tegenwoordig met mensen over goed en kwaad hebt beginnen ze meestal te lachen.’
Sheriff Bell is oorlogsveteraan. ‘Ik was
eenentwintig toen ik in het leger ging en in het opleidingskamp was ik een van
de oudsten van onze groep. Een halfjaar later lag ik in Frankrijk met een
geweer op mensen te schieten.’
Bell heeft het in zijn bespiegelingen over een artikel dat
hij las. Het ging over een onderzoek naar de belangrijkste problemen in het
onderwijs in de jaren dertig. ‘De
grootste problemen die ze noemden waren dingen als praten tijdens de les en
door de gangen rennen. Kauwgum kauwen. Huiswerk van een ander overschrijven.’
Veertig jaar later wordt de enquête nog eens overgedaan. En dan gaat het over:
‘Verkrachting, brandstichting, moord.
Drugs. Zelfmoord.’
Er is geen eerbied meer. Voor God noch voor gebod. McCormac
waagt een uitdagende vergelijking tussen de Tweede Wereldoorlog en Vietnam. In
Europa was voor Amerikaanse soldaten nog eer te behalen. Lijkzakken werden tussen
‘42 en ’45 ook niet op gejuich onthaald, dat niet, maar de overlevers werden
toch als helden onthaald. Met Vietnam was dat anders. ‘Heel veel jongens hebben na hun terugkeer nog steeds problemen. Ik
dacht dat het kwam doordat het land niet achter hen stond. Maar ik denk dat het
misschien nog erger was. Het land dat achter hen stond was naar de verdommenis.
(…) We hadden ze niks mee te geven
daarnaar toe. (…) Je kunt geen oorlog
beginnen zonder God.’
Ligt het dan allemaal aan het verdwijnen van de
godsvrucht? Natuurlijk niet. Het is veel eenvoudiger – en misschien daarom ook
verontrustender – dan dat. Teloorgegane godsvrucht is maar een symptoom (en
hoeft op zich zeker geen probleem te vormen). Maar sheriff Bell heeft ook geen
antwoord klaar. Waarom zijn z’n volksgenoten zo massaal aan de drugs (en voeden
ze, zo doende, een hele criminaliteitsindustrie)? De ‘verdommenis’ waar
McCarthy het bij monde van Bell over heeft, heeft met educatie te maken. Met
beleefdheid in de gewone, alledaagse omgangsvormen, met een ethiek van de
interacties. ‘Het begint ermee dat je onwellevendheid
over je kant laat gaan. Op het moment dat je geen meneer of mevrouw meer hoort
is het eind al aardig in zicht. (…) Uiteindelijk
kom je uit bij het soort verloedering van de ethiek van het zakendoen.’
En dan heeft Bell het, alvorens hij zich overgeeft aan de
troost die een oude en standvastige liefde te bieden heeft, over de bejaarden
en komen beide thema’s samen: oudworden en morele verloedering, waardoor er
voor oude mensen geen plaats meer is in het land. ‘Als ze [oude mensen] me
aankijken is het altijd vragend. Dat herinner ik me niet van jaren terug. Dat
herinner ik me niet van toen ik in de jaren vijftig sheriff was. Je ziet ze en
ze lijken niet eens meer beduusd. Ze lijken alleen nog maar gek. Dat stoort me.
Het is net of ze ergens wakker zijn geworden en niet meer weten hoe ze er
terecht zijn gekomen.’ Neen, dit land is niet meer voor oude mannen. Het is
te snel veranderd en de oude mannen zijn er hun weg in kwijtgeraakt.
Bell trekt zijn conclusies en overweegt zijn ontslag in
te dienen. Hij gooit de handdoek in de ring. Hij is te oud geworden voor een
land waar de wetten die zijn leven nog regelden niet meer kunnen worden
afgedwongen.
Cormac
McCarthy, Geen land voor oude mannen (No Country for Old Men; vertaling Ronald
Vlek), 2006, tweede druk 2008