5 januari 2008
AFGEZAAGD
De doordrijver die steeds op dezelfde nagel klopt, drijft deze op den duur niet meer dieper het hout in. Niemand luistert nog, invloed wordt niet meer uitgeoefend, de doordrijver zaagt de poten van onder zijn stoel of de tak waarop hij zit af – we zijn z’n deuntje beu, zijn rijk is voorbij, hij heeft, door slecht te doseren, zichzelf monddood gemaakt.
Hopen maar dat hij op die tak aan de juiste kant van de zaagsnede zat.
Het is mij niet vreemd: de angst om in herhaling te vallen enerzijds, anderzijds een koppig, bijna neurotisch doordrammen met behulp van formules die hun deugdelijkheid hebben bewezen. Ik beschouw vernieuwing geenszins als een deugd op zich. Maar we leven wel in een omgeving die er voortdurend om vraagt, die er doordrammerig om zaagt. Takken krijgen geen tijd om dik en stevig te worden – vaak volstaat een uit de kluiten gewassen snoeischaar om het nauwelijks volgroeide twijgje af te knippen.
Wie het thema als afgezaagd beschouwd, zit met een probleem. Ik geloof, eerlijk gezegd, hoogstens in variaties. De menselijke psyche, hebben filologen op basis van de wereldliteratuur geturfd, is de speelbal/protagonist van hooguit dertig verschillende drama’s. Eadem sunt omnia semper en alles is al gezegd. Al gezegd, ja, maar alleen niet op mijn manier. Wat zei u? is welbeschouwd een tautologische vraag. Kinderen hebben het goed begrepen en vragen altijd om hetzelfde sprookje. Het repetitieve van gregoriaanse of Mongoolse gezangen: nooit krijg ik daar genoeg van. Om daarin, in elke hernomen frase, telkens weer het nieuwe te ontdekken en verrukt te geraken door het onverwachte. In de vermeende voorspelbaarheid schuilen de grootste verrassingen.
De doordrijver die steeds op dezelfde nagel klopt, drijft deze op den duur niet meer dieper het hout in. Niemand luistert nog, invloed wordt niet meer uitgeoefend, de doordrijver zaagt de poten van onder zijn stoel of de tak waarop hij zit af – we zijn z’n deuntje beu, zijn rijk is voorbij, hij heeft, door slecht te doseren, zichzelf monddood gemaakt.
Hopen maar dat hij op die tak aan de juiste kant van de zaagsnede zat.
Het is mij niet vreemd: de angst om in herhaling te vallen enerzijds, anderzijds een koppig, bijna neurotisch doordrammen met behulp van formules die hun deugdelijkheid hebben bewezen. Ik beschouw vernieuwing geenszins als een deugd op zich. Maar we leven wel in een omgeving die er voortdurend om vraagt, die er doordrammerig om zaagt. Takken krijgen geen tijd om dik en stevig te worden – vaak volstaat een uit de kluiten gewassen snoeischaar om het nauwelijks volgroeide twijgje af te knippen.
Wie het thema als afgezaagd beschouwd, zit met een probleem. Ik geloof, eerlijk gezegd, hoogstens in variaties. De menselijke psyche, hebben filologen op basis van de wereldliteratuur geturfd, is de speelbal/protagonist van hooguit dertig verschillende drama’s. Eadem sunt omnia semper en alles is al gezegd. Al gezegd, ja, maar alleen niet op mijn manier. Wat zei u? is welbeschouwd een tautologische vraag. Kinderen hebben het goed begrepen en vragen altijd om hetzelfde sprookje. Het repetitieve van gregoriaanse of Mongoolse gezangen: nooit krijg ik daar genoeg van. Om daarin, in elke hernomen frase, telkens weer het nieuwe te ontdekken en verrukt te geraken door het onverwachte. In de vermeende voorspelbaarheid schuilen de grootste verrassingen.