vervolg van 8/3
Beste Jan-Willem,
Transcendentie voert mij
niet van de ene (normale, gangbare, waarneembare) wereld naar de andere, wel
van de ene manier van beschouwen en ervaren naar de andere, binnen die ene
wereld. Er is er maar een. Het gaat mij daarbij niet om wat je te zien krijgt maar in eerste instantie om hoe je het ziet.
Je ziet, Jan-Willem, ik
aanvaard ook een dualiteit. Maar niet een tussen ‘deze’ (veranderlijke,
tastbare, verifieerbare, telbare, waarneembare…) en die andere (hogere, ideële
en ideale, eeuwige, onveranderlijke) wereld, maar tussen de wereld die wij met
onze ‘gewone’ blik benaderen (thematisch, utilitair, pragmatisch…) en een
achter- of onder- of boven- (doet er niet toe) liggende waarop wij soms, op
onvoorziene en onvoorzienbare momenten, een blik kunnen werpen, een blik die,
als het goed gaat, onze gewone blik kan verruimen en verrijken. En dit besef,
dat onze ‘waarheid’ nooit volledig of veralgemeenbaar is, noem ik het interessante. Dat is de immanente
transcendentie die ik op het oog heb: de verruimde blik die de gewone
transcendeert (overstijgt, verruimt en verrijkt).
Er ontstaat een nieuw
perspectief, je ziet de zaken anders, het verandert je. (Al is het altijd maar
tijdelijk want dit soort ervaringen zijn niet duurzaam; de terugkeer naar het
‘normale’ is onvermijdelijk; de dagdagelijkse zorgen eisen je aandacht op.)
Mijn transcendentie vergt echter wel een openheid, een bereidheid om open te
staan voor die intrusies. Zij vergt: nooit denken dat iets af is of volmaakt (‘vol-maakt’); bereid zijn te aanvaarden dat de
essentie van de dingen vaak in de onvolkomenheid ligt omdat juist daarin dat
nieuwe perspectief zich kan openen. (Gerard Reve: ‘Klein gebrek geen bezwaar’.)
De transcendentie, zoals ik haar begrijp (en ervaar), heeft te maken met: loslaten,
het niet alles willen controleren, manipuleren, voorzien en voorspellen. Zij
heeft te maken met: contingentie, toeval, contaminatie. Zij heeft te maken met:
niet vasthouden aan die ene, uniforme, afgeronde waarheid. Mijn transcendentie
is een eindeloos proces, zij houdt je wakker en bezig. Zij gaat in tegen de
dood. Die uiteindelijk toch overwint, maar we zullen wel weerwerk hebben
geboden.
Ik denk nu opeens aan wat
ik gisteren op straat zag – het maakte me woedend. Een vrouw, een ‘huisvrouw’,
ging weinig elegant voorovergebogen met een spuitbus de onkruidplantjes te lijf
die waren opgeschoten in de voegen tussen de tegels van het trottoir voor haar
woning. Gewoon manueel uittrekken had ze voor mijn part mogen doen – ik
aanvaard, zij het altijd met zeer weinig enthousiasme, dat mensen willen dat
hun territorium er ‘proper’ uitziet. Dat wil zeggen: uniform, gelijk, zonder
onregelmatigheden. Totalitair. Maar op deze manier? Zo kortzichtig? Zo dom?
Transcendentie is iets
wat zich in hogere regionen afspeelt
dan het trottoir. Het is niet iets van het onelegante bukken maar van het
fiere, rechtopstaande verstand, het is iets cerebraals. Het vergt overzicht,
het helpt als je uit het raam kijkt, een berg beklimt, een toren. Iets van
waaruit je een uitzicht hebt. Maar het heeft ook met gevoel te maken: mededogen
(en dat is niet hetzelfde als neerbuigendheid), empathie.
Appels, epifanieën,
onvrijwillige herinneringen: je kunt de doorbraak naar de immanente
transcendentie niet organiseren. Je moet ‘geluk’ hebben of, zoals ze hier in
Vlaanderen zeggen, chance (Frans).
Dat geluk moet je toevallen.
Maar je kunt het geluk
natuurlijk ook altijd wel een beetje afdwingen. En daar komt de empathie op de proppen. Empathie is het
vermogen om open te staan voor dergelijke openingen. Empathie is de bereidheid
om de bekrompen kijk op het afgelijnde ik (ook een vorm van ordening) los te
laten en zich te laten impregneren door pregnante interventies van datgene wat
wij niet onder controle hebben, wat buiten ons ‘normale’ blikveld valt, wat ons
– jawel – overstijgt. Empathie is vatbaarheid voor (immanente) transcendentie
en gaat daar dus onlosmakelijk mee samen: empathie zou zinloos zijn zonder
transcendentie; geen opening naar het transcendente zonder empathie. (Ook die gedachte zou veel verder kunnen
uitgewerkt worden.)
Mijn opvatting van wat
empathie is, verschilt niet eens zoveel van de jouwe. Jij hebt het over: de
‘intrinsieke waarde’ van ‘zaken’ kunnen inschatten, ‘zonder allerlei motivaties
te ontlenen aan een andere wereld waar we slechts vermoedens van hebben’. Waar
ik niet mee eens ben, is dat je als mogelijk voorwerp van empathie enkel ‘het
chaotische en onrechtvaardige leven’ vermeldt. Daarmee reduceer je empathie tot
zaken die met pijn en onrecht te maken hebben – terwijl het volgens mij een
ethisch neutraal vermogen is, toepasbaar op zowel ‘goede’ als ‘kwade’ zaken en
personen. Wel juist is wellicht jouw vermoeden dat het vermogen tot empathie
niet iedereen gegeven is.
Is dat niet het bedje
waarin vele mensen ziek zijn, tegenwoordig: hun onvermogen tot empathie? Velen zijn gebiologeerd, als konijnen voor
een lichtbak, voor al te immanente, materiële en wereldse goederen. Voor
economische waarden.
‘Gebiologeerd’ is in de
voorgaande zin een bewust gekozen woord want het zegt iets over de kwaliteit
van die levens: ze overstijgen het biologische niet; ze worden herleid tot het
biologische niveau van de onmiddellijke, momentane maar ook repetitieve
behoeftebevrediging. De hedonistische mens wordt niet méér mens; hij stapelt bevrediging
op bevrediging maar de stapel reikt op het eind niet hoger dan in het begin.
Hij reikt in elk geval niet hoog genoeg om een overzicht mogelijk te maken.
*
Intermezzo.
Je hebt een geweldige fantasie, maar dat mes snijdt aan twee kanten.
Positief is dat je opvallende en creatieve ideeën hebt. Daar staat tegenover
dat je soms de realiteit uit het oog verliest. (Uit: Metro
11 juni, p. 18, ‘Metroscoop’: mijn horoscoop voor de dag dat ik de inmiddels al
lang gewiste eerste versie van deze brief aanzette.)
om naar de volgende aflevering te gaan: druk hier