I:621-627
Mme Swann deelt
Marcel mee dat Gilberte haar heeft verzocht om hem voor de lunch van overmorgen
uit te nodigen. Maar Marcel volhardt in zijn verzet: hij gaat op deze
uitnodiging niet in, hij heeft zich intussen gehecht à l’absence d’émotions et de souffrances (621:23). Het is een wrede logica waaraan hij nu gevolg geeft: Ce qu’on recule maintenant de jour en jour,
ce n’est plus la fin de l’intolérable anxiété causée par la séparation, c’est
le recommencement redouté d’émotions sans issue. (621:34-37)
Het onvermijdelijke gedonder dat met de liefde, of met het heropnemen daarvan,
gepaard gaat, is afschrikwekkender dan de relatieve rust van de periode zonder
liefde, en dus zonder gedonder. Die periode kan dan worden gevuld met zoetgevooisde
dagdromen en herinneringen aan de liefde, aan een tijd waarin die nog niet door
gedonder werd verstoord. Die herinneringen vervagen, er treedt vergetelheid in
en een vorm van berusting (résignation
(622:21)). Die berusting schenkt de kracht die nodig is om het verdriet om de
verloren liefde te boven te komen. Cirkelredeneringen en sofismen alom, zegt
mijn intuïtie.
Maar het kan
gebeuren dat alle inspanningen om afstand te doen van de liefde plots worden
opgegeven. En zo gebeurt het dat Marcel dan toch eens instemt in een ontmoeting
met Gilberte. Een dag scheidt hem nog van dat weerzien. Hij besluit dat hij
voortaan Gilberte als zijn minnares zal beschouwen en dat hij haar wil
overladen met dure cadeaus. Hij verkoopt een dure vaas, net zoals de canapé die
in een bordeel is beland een onderdeel van de erfenis van tante Léonie; hij
krijgt er tienduizend francs voor in plaats van de verhoopte duizend! Maar op
weg naar de Swanns ziet hij Gilberte naast een jongeman over de Champs-Elysées
wandelen. Marcel kan de jongeman niet herkennen. Daar staat hij nu met zijn
tienduizend francs! Hij beseft dat hij nooit zou geweten hebben dat Gilberte
met een andere jongen gaat wandelen als hij niet die vaas was gaan verkopen. Ainsi
un même fait porte des rameaux opposites et le malheur qu’il engendre annule le
bonheur qu’il avait causé (624:20-22),
besluit Proust gevoelswetenschappelijk. Maar hij voegt er
meteen filosofisch aan toe dat het geluk à
la limite nooit bereikt wordt. Als de omstandigheden niet tegenzitten, en
het geluk toch kan worden bereikt, zal altijd blijken dat het tijdelijk is:
uiteindelijk zet de tegenspoed toch door, zij het dan geïnterioriseerd, op het
psychologische vlak. Het geluk wordt
uitgehold en tenietgedaan. Dat ligt in onze natuur: la nature transporte la lutte du dehors au dedans et fait peu à peu
changer assez notre coeur pour qu’il désire autre chose que ce qu’il va
posséder (624:36-39). Het gras is altijd groener
aan de andere kant. Zoiets. En zo
kan worden gesteld: le bonheur ne peut jamais
avoir lieu (624:35), ja Proust heeft het zelfs over l’impossibilité psychologique du bonheur (625:5)!
Wat nu aangevangen met
die tienduizend francs? Marcel geeft ze nog sneller uit dan wanneer hij
Gilberte elke dag zou hebben verwend met dure bloemen: je ne pouvais rester chez moi et allais pleurer dans les bras de femmes
que je n’aimais pas (625:11-13)! Om zijn verdriet niet heviger te maken dan
het al is, besluit Marcel nu ook zijn bezoekjes aan Gilbertes moeder te staken.
En tegelijk zoekt hij toch alweer troost in zijn verbeelding van een
toekomstige verzoening met Gilberte – liever dat in elk geval dan zich telkens
opnieuw dat pijnlijke beeld van Gilberte, zij aan zij wandelend met die
jongeman, voor de geest te moeten halen. Ook dat is een sofisme natuurlijk, een
rad dat Marcel zichzelf voor de ogen draait want: om dat toekomstbeeld te
verzinnen, moet hij inspiratie putten uit het verleden: Il est vrai que cette force que l’imagination dirigeait vers l’avenir,
elle la puisait malgré tout dans le passé. (626:22-24) Het verleden is dus nog lang niet dood; J’aimais toujours celle qu’il est vrai que
je croyais détester. (626:29-30)
En zo komt het dat
Marcel zich afsluit voor nieuwe ontwikkelingen in het heden. Hij slaat elke
uitnodiging af, ook deze voor feestjes waarop de dan nog jonge Albertine ook
aanwezig is – maar dat weet Marcel nog niet. Hier neemt Proust even een ‘hoger’
standpunt in, een van waaruit hij zijn hele constructie kan overzien: Les différentes périodes de notre vie se
chevauchent l’une dans l’autre. (626:37-38) Door nog bezig te zijn met het
verwerken van het verleden, ziet men niet tijdig, of vroeger, de redding die
zich in de toekomst zal aandienen – waardoor het huidige verdriet zou zijn
bekort. En vanop een nóg hoger, filosofisch, standpunt voegt hij daar aan toe
dat ook die redding wel weer voor verdriet zal zorgen. Want inderdaad: geluk is
psychologisch onmogelijk!