zondag 23 juni 2013

brief naar Bunnik 8/3


vervolg van 8/2

Priesters zalven en beloven,
maar ik kan het niet geloven.
Neen, er is geen wenden aan:
als wij dood zijn is ’t gedaan.

Willem Elsschot, ‘Spijt’

Beste Jan-Willem,

Als er al een transcendentie bestaat, dan enkel een immanente. Met de dood is het ‘gedaan’, zoals Elsschot in het beroemde gedicht zegt, en dat betekent dat we moeten proberen dit leven interessant te maken want we hebben er geen ander. Daarom is het handig te weten waaruit dat interessante kan bestaan. Wat er de structuur van is. (En hier begeef ik mij op glad ijs, ik ben mij daarvan bewust.)

Jij schrijft dat de transcendente wereld noodzakelijk is omdat hij structuur, houvast en dus een ordening aanbrengt in het leven.

Ik ga daartegenin. Interessant is nu net wat mijn orde niet schept maar verstoort. Niet dat er geen orde nodig is. Maar een orde die te rigide is, die niet meer kan worden verstoord, is misschien comfortabel maar toch ook dor en oninteressant. Dergelijke ordes (waarheden) overstijgen de pragmatiek niet. Ethiek en esthetiek – en dáár is het mij uiteindelijk om te doen maar dat had je natuurlijk al lang begrepen – doen dat wél. Goedheid behoort tot het domein van het belangeloze, het nutteloze; goedheid die uit berekening ontstaat, is geen goedheid. En schoonheid kan enkel bestaan bij de gratie van datgene wat die schoonheid doorbreekt. (Hier is een uitweiding mogelijk over het verschil tussen kunst en kitsch.)

De voorbeelden die mij voor ogen staan om mijn immanente transcendentie te stofferen, zijn Emmanuel Levinas (voor de ethiek) en Roland Barthes en James Joyce (voor de esthetiek). En over Proust zou ik een boek willen kunnen schrijven.

Van Levinas ken je wellicht het ‘appel’ dat uitgaat van het gelaat van de andere (of de Andere-met-hoofdletter, bij voorkeur de weduwe en de wees, zijnde de zwakke medemens die ons dwingend aanspreekt op ons vermogen tot mededogen, een vermogen dat elke berekening achter zich laat). Roland Barthes heeft het in La Chambre claire over het onvoorziene detail dat onze aanvankelijke thematische benadering van bijvoorbeeld een foto doorbreekt en op een ‘hoger’ niveau tilt. Joyce’s zinverlenend ‘mechanisme’ heet epiphany. En Proust bouwt een kathedraal op het zinderende fundament van de mémoire involontaire. Ik kan op dat alles nu niet ingaan.

Enkel dit: er is een vormovereenkomst tussen deze vier – en er zijn er vast wel meer – denkers van de immanente transcendentie. Het gaat telkens om een plots, onvoorzien, genadevol doorbreken van een aanvankelijk gesloten thematische benadering. En precies in dat doorbreken van ons geordende denken, onze naar orde zoekende kijk, ontstaat de ervaring van zin, het interessante. In dat ene destabiliserende moment, het pregnante moment waarop de chaos, het oncontroleerbare, het onvoorziene zich opent (aan ons toont), ervaren wij dat er een ándere kijk mogelijk is. Onze wereld wordt plotsklaps verruimd, het is alsof wij through the looking glass in een andere ‘wereld’ terechtkomen. Het gaat om iets onverwachts, iets onbedoelds, iets wat de blik doet kantelen. Niks geen goden of religieuze beleving. Wel: zin, betekenis, schoonheid en misschien vooral: de ervaring dat jouw manier van kijken altijd herijkt kan worden, zodat je moet her-kijken. En dat is: het interessante.

*

Losse notities:
Deze ervaring gaat gepaard met een bepaald affect
Doorbreken van een vastheid, een koestering (verloren paradijs)
Kick is niet: zin
Het aankunnen van die instabiliteit vergt wel een vaste kern

om naar de volgende aflevering te gaan: druk hier