vervolg van 8/2
Priesters zalven en
beloven,
maar ik kan het
niet geloven.
Neen, er is geen
wenden aan:
als wij dood zijn
is ’t gedaan.
Willem Elsschot, ‘Spijt’
Beste Jan-Willem,
Als er al een transcendentie
bestaat, dan enkel een immanente. Met
de dood is het ‘gedaan’, zoals Elsschot in het beroemde gedicht zegt, en dat
betekent dat we moeten proberen dit leven
interessant te maken want we hebben er geen ander. Daarom is het handig te
weten waaruit dat interessante kan bestaan. Wat er de structuur van is. (En
hier begeef ik mij op glad ijs, ik ben mij daarvan bewust.)
Jij schrijft dat de
transcendente wereld noodzakelijk is omdat hij structuur, houvast en dus een
ordening aanbrengt in het leven.
Ik ga daartegenin.
Interessant is nu net wat mijn orde niet schept maar verstoort. Niet dat er geen orde nodig is. Maar een orde die te rigide is, die niet meer kan worden
verstoord, is misschien comfortabel maar toch ook dor en oninteressant.
Dergelijke ordes (waarheden) overstijgen de pragmatiek niet. Ethiek en
esthetiek – en dáár is het mij uiteindelijk om te doen maar dat had je
natuurlijk al lang begrepen – doen dat wél. Goedheid behoort tot het domein van
het belangeloze, het nutteloze; goedheid die uit berekening ontstaat, is geen
goedheid. En schoonheid kan enkel bestaan bij de gratie van datgene wat die
schoonheid doorbreekt. (Hier is een
uitweiding mogelijk over het verschil tussen kunst en kitsch.)
De voorbeelden die mij
voor ogen staan om mijn immanente transcendentie te stofferen, zijn Emmanuel
Levinas (voor de ethiek) en Roland Barthes en James Joyce (voor de esthetiek).
En over Proust zou ik een boek willen kunnen schrijven.
Van Levinas ken je
wellicht het ‘appel’ dat uitgaat van het gelaat van de andere (of de
Andere-met-hoofdletter, bij voorkeur de weduwe en de wees, zijnde de zwakke
medemens die ons dwingend aanspreekt op ons vermogen tot mededogen, een
vermogen dat elke berekening achter zich laat). Roland Barthes heeft het in La
Chambre claire over
het onvoorziene detail dat onze aanvankelijke thematische benadering van
bijvoorbeeld een foto doorbreekt en op een ‘hoger’ niveau tilt. Joyce’s
zinverlenend ‘mechanisme’ heet epiphany.
En Proust bouwt een kathedraal op het zinderende fundament van de mémoire involontaire. Ik kan op dat
alles nu niet ingaan.
Enkel dit: er is een
vormovereenkomst tussen deze vier – en er zijn er vast wel meer – denkers van
de immanente transcendentie. Het gaat telkens om een plots, onvoorzien, genadevol doorbreken van een
aanvankelijk gesloten thematische benadering. En precies in dat doorbreken van
ons geordende denken, onze naar orde zoekende kijk, ontstaat de ervaring van
zin, het interessante. In dat ene destabiliserende moment, het pregnante moment
waarop de chaos, het oncontroleerbare, het onvoorziene zich opent (aan ons
toont), ervaren wij dat er een ándere kijk mogelijk is. Onze wereld wordt
plotsklaps verruimd, het is alsof wij through
the looking glass in een andere ‘wereld’ terechtkomen. Het gaat om iets
onverwachts, iets onbedoelds, iets wat de blik doet kantelen. Niks geen goden
of religieuze beleving. Wel: zin, betekenis, schoonheid en misschien vooral: de
ervaring dat jouw manier van kijken altijd herijkt kan worden, zodat je moet
her-kijken. En dat is: het interessante.
*
Losse notities:
Deze ervaring gaat gepaard met
een bepaald affect
Doorbreken van een vastheid, een
koestering (verloren paradijs)
Kick is niet: zin
Het aankunnen van die
instabiliteit vergt wel een vaste kern
om naar de volgende aflevering te gaan: druk hier