zaterdag 31 oktober 2009
facebookbericht 128
vrijdag 30 oktober 2009
facebookbericht 127
dag 793 – 091018 zondag
Een uitgever is enthousiast over wat ik heb geschreven en geeft mijn boek uit maar hij geeft het uit… als peer. Een boek als peer! Ik zit op de eerste rij tijdens de persvoorstelling en ik overwin – gelukkig! – mijn door de publicatie gestreelde ego en sta recht en zeg, in het Frans, dat de publicatie niet mag doorgaan, dat mijn boek niet als peer mag worden gepubliceerd en dat ik daar mijn naam niet aan wens te verbinden.
facebookbericht 126
donderdag 29 oktober 2009
facebookbericht 125
uit het nieuws
De mededeling leert mij drie dingen – en ik heb het hier even niet over de vraag of de verdwijning van een kleuter, hoe erg dat ook moge zijn, op zich belangrijk genoeg is om een item te zijn in het televisiejournaal.
1. Dit is oorlogstaal. Het wordt normaal gezegd van troepen. De pers trekt zich terug: dat is een troepenbeweging. De vrouw, potentiële leverancierster van nieuws (of van emoties, wat al te vaak een synoniem is van nieuws), is de belegerde vesting.
2. De mededeling is hypocriet. Een moeten wordt omgebogen tot een willen. En vervolgens voorgesteld als een deugd: kijk eens goed goed wij, van de pers, zijn; zie hoe wij de privacy van die vrouw respecteren.
3. Hier wordt met zoveel woorden gezegd: de bescherming van de privacy (wat hier betekent dat deze vrouw wordt lastiggevallen – en het gaat nota bene om een vrouw die net een kind heeft verloren, die haar gezin uit elkaar heeft zien spatten, die schrik heeft om terug bij haar man te zijn) – de bescherming van de privacy is niet langer een evidente zaak. Je mag van geluk spreken als je privacy wordt gerespecteerd, je moet daarvoor op de goodwill van de pers rekenen.
mijn woordenboek 232
Ik vraag mij af hoe het komt dat ik statistisch gesproken buitensporig vaak een activiteit stilleg vlak vóór de afwerking ervan. Ik begin aan de laatste dertig of zelfs twintig bladzijden van een boek, maar lees het dan net niet uit. Ik blijf bij een vertaling na drie uur aanhoudend werken op de laatste bladzijde steken. De titel voor een tekst die ik net heb gereviseerd bedenk ik wel na het eten. En de inleiding ervoor schrijf ik een volgende keer. Er blijven steevast een paar foto’s van het lot dat ik mij had voorgenomen te prepareren onbewerkt in de map zitten.
En hetzelfde heb ik met deze stukjes.
Vaak heeft het te maken met afgeleid zijn, vergetelheid, luiheid – maar er is toch ook dikwijls een aarzeling in het spel, een angst voor wat klaar is en afgerond. Ik wil de voltooiing altijd nog een beetje uitstellen – misschien verandert er nog iets en dan kan ik daar rekening mee houden. Ik bouw graag dat soort buffers in, speel niet meteen mijn troeven uit. Tussen het opzetten van een tekst en het afwerken ervan laat ik met plezier meerdere dagen, om niet te zeggen weken voorbijgaan.
Toch komt onvermijdelijk het ogenblik dat je een streep moet trekken. Het werk moet hoe dan ook ééns als af worden beschouwd. En dat altijd in het volste besef dat volmaaktheid niet van deze wereld is – en maar goed ook. De paralyse van de perfectionist is mij vreemd.
Er zijn natuurlijk verschillen. De aardappelen schillen of het gras afrijden is een eindiger, eenduidiger en afrondbaarder proces dan een tekening maken of een gedicht schrijven. Hoe artistieker de activiteit, hoe lastiger het stoppen. (Een definitie van kunst is in de maak: kunst is wat niet voltooid kan worden.) En toch is het nodig op een gegeven ogenblik het onvolmaakte te aanvaarden want je kunt een tekening verbrodden, en bij het schrijven kun je – aangenomen dat schrijven schrappen is (wat natuurlijk slechts gedeeltelijk waar is) – niet eindeloos blijven schrappen. Het is een moeilijke beslissing. Ik neem die beslissing in hoge mate intuïtief. Ik zet die streep – en dan laat ik het werk meteen los. Omdat er ander werk op me af komt, natuurlijk, maar ook omdat ik eigenlijk niet wil weten of ik wel op het juiste ogenblik gestopt ben. Dat is het werk van iemand anders – die moet dan maar zien wat hij ermee doet en wanneer, áls hij er iets mee doet, hij dát afwerkt.
woensdag 28 oktober 2009
de kunst van het kijken (10)
Spaarzaam met zijn verf omspringend borstelt, of liever: veegt Whistler hier een avondlijk en behoorlijk mistig rivierzicht bijeen. Het doek lijkt 2 bij 3 meter te meten, maar dat zal wel tuymansiaanse beïnvloeding zijn: Whistler penseelde hier op een dun houten paneel van 50 bij 61 centimeter – dat is nauwelijks groter dan het computerscherm waarop u dit misschien leest. De schaarste, de precariteit, de sjofelheid van dit schilderij verbazen. We zien de avondlichten weerspiegelen in het wateroppervlak. We zien een veel te lange torenweerspîegeling voor een al bij al erg korte toren. We zien op de voorgrond iets sloepachtigs. We zien een menselijke figuur – vager en transparanter kan nauwelijks. We zien helemaal vooraan iets als een soort van signatuur zoals we die ook op Japanse prenten zien. Het is een vreemd schilderij, benieuwd wat Thompson hierover weet te melden, want ik zie er niet veel in.
Thompson:
facebookbericht 124
facebookbericht 123
dinsdag 27 oktober 2009
facebookbericht 122
dag 792 – 091017 zaterdag
maandag 26 oktober 2009
dag 791 – 091016 vrijdag
Bij mijn zonen ben ik veilig
hun boten van papier zinken
alleen in helder water
hun vliegtuigen hebben een schietstoel
geleend van Griekse goden
het verdriet slaat een zijstraat in
als het ons ziet komen
hun knikkers weten altijd waarheen
daarvan ben ik aan het leren
van klachten vlechten ze liederen
van spinnen bewaren ze het net
daarin vangen ze dromen die uitkomen
en twijfels die ze zo vervangen
sinds ze er zijn, word ik toegelaten
binnen de omheining van de vreugde
bij mijn zonen ben ik veilig
Roel Richelieu Van Londersele (1952)
uit: Tot zij de wijn wordt (2009)
Met dank aan Laurens Jz. Coster
facebookbericht 120
zondag 25 oktober 2009
dag 790 – 091015 donderdag
De Franse fotograaf Willy Ronis, die op 12 september 2009 overleed, geldt als de laatste van de grote generatie die in de middelste decennia van de vorige eeuw die zo aantrekkelijke pittoreske en joyeuse Francitude heeft vastgelegd: de stoelen in het Luxembourg, een man die over een plas springt, het rendez-vous in de bistrot, een jongen met een fles wijn, een picknick aan de stroom, een omhelzing op de drukke boulevard. Een jaar of vier geleden, hij was toen al 95, liet hij zijn herinneringen optekenen aan een vijftigtal door hemzelf geselecteerde foto’s. Foto’s en herinneringen zijn nu verzameld in het boek Ce jour-là.
De herinneringen zijn meestal niet erg diepgaand. Ronis herinnert zich wat hij daar, op die plek, op dat moment (ce jour-là) deed, hoe het licht inviel, hoe de flux van de gebeurtenissen verliep waarin hij telkens ‘het juiste moment’ moest uitkiezen, dat enige moment waarin beeldcompositie en betekenis het gunstigst samenvielen. Vaak heeft hij het over zijn emoties; het boek krijgt daardoor iets van een autobiografie. Een man van 95 vat zijn leven samen in enkele bespiegelingen over vijftig foto’s die hij heeft gemaakt. Als programma vind ik dat zeer aantrekkelijk.
Een paar keer gaat Ronis iets dieper in op fotografische kwesties.
Enkele dagen na de Bevrijding fotografeert Ronis op het perron van het Gare de l’Est het afscheid van een terugkerende gevangene en een verpleegster die hem heeft vergezeld. Ronis kent die mensen niet, maar vraagt zich wel af, nadat hij de foto heeft ontwikkeld en afgedrukt, wat hij moet en vooral mag doen. Want wie zijn die twee? Hoe en waar hebben zij elkaar leren kennen? Tijdens de dagenlange reis van ergens in Duitsland naar Parijs? Wie zullen zij in Parijs terugzien? En vooral: mogen die mensen die zij zullen terugzien deze foto wel onder ogen krijgen? Want de uitdrukking van de verpleegster is niet neutraal. Is dit een teder verdriet? Er is iets tussen die twee. Ronis besluit de foto niet te publiceren om toch maar geen inbreuk te plegen op de privacy van die twee mensen.
[En dan lees ik in De dood in Venetië van Thomas Mann:
Deze foto dankt haar spankracht, haar kwaliteit, haar magistrale schoonheid natuurlijk aan de perfecte opeenvolging van de drie plans – en daar heeft Ronis het ook over in zijn toelichting: het meisje achter het raam op de voorgrond, de twee bootsmannen die het schip manoeuvreren op het middenplan en achteraan, op de kademuur, nog twee andere figuren. Ronis vergelijkt het met een muziekpartituur waarop de notenbalken voor de verschillende instrumenten boven elkaar staan afgebeeld: ze verschillen duidelijk maar samen uitgevoerd vormen ze een harmonieuze samenklank.
His first love was music. He learned the violin and studied composition, but his studies were interrupted in 1932 when his father fell ill and he took over the studio. He later claimed to find a resemblance between music and photography in "the taste I have for composition, particularly counterpoint. Many of my photographs are taken from above, either looking down or up, three planes in one image, like three different melodies in a fugue which work together to give the piece structure and harmony."
Bron: The Guardian
Waaruit die samenklank bestaat, hoe ze precies tot stand komt, dat kun je onmogelijk beschrijven. Denk ik, want daarover heeft Ronis het niet. Hij heeft het ook niet over de Belgische vlag die precies in dat ene vrije vlak wappert – en hij wáppert (jawel, in Antwerpen), dat kun je zien aan de iets vagere contouren. Er is ongelooflijk veel te zien op deze foto, en toch lijkt ze bijzonder eenvoudig. Ik denk dat dat een kwaliteit is: veel in weinig.
3.
Bij een andere foto – en het is niet zo relevant ook die foto te tonen – heeft Ronis het over een van de meest centrale vreugden van het fotograferen, een die deze activiteit verbindt met het leven zelf en, meerbepaald, de kúnst om te leven. Het gaat om, zoals Ronis het noemt, la joie de l’imprévu, de vreugde om het onvoorziene. Je kunt het hebben als je hebt gefocust (mentaal of al met het toestel) op een beeld dat je op zich al interessant vindt. En plots komt dan in dat beeld iets opduiken wat het beeld nog veel spannender maakt. Het is een onverwachte verrijking. Het is een geschenk. Ik laat even Ronis, in mijn vertaling, zelf aan het woord omdat hij het zo simpel en argeloos formuleert:
In heel mijn leven als fotograaf heb ik, au fond, graag volstrekt toevallige (tout à fait aléatoires) momenten willen vasthouden. Die momenten weten, beter dan ik het zelf ooit zou kunnen, iets over mijzelf te vertellen. Ze tonen mijn blik, mijn sensibiliteit. Mijn foto’s zijn mijn zelfportret. Bij elke foto kon er iets gebeuren, maar er kon net zo goed niets gebeuren. Mijn leven is een aaneenschakeling van teleurstellingen maar ook van immense vreugdemomenten. Ik zou enkel die vreugdemomenten willen onthouden, zij verschaffen mij troost voor alle teleurstellingen. Soms schenkt het leven je een vluchtig teken van erkenning, soms bedankt het je. Er is dan een grote verbondenheid met het toeval, dat je op die momenten heel intens ervaart. Daar ben je dan ook dankbaar voor. Dat noem ik de vreugde van het onvoorziene. Het gaat om minuscule situaties, niet groter dan een speldenknop. Net ervoor was er niets, en net erna is er niets meer. Je moet dus altijd klaar staan.
zaterdag 24 oktober 2009
terugblik 34 (535 / 1000)
De foto heeft enkele onvolkomenheden. Ik beheers de mogelijkheden van mijn toestel nog niet: ISO-waarde en diafragmaopening zijn niet aangepast aan de lichtomstandigheden. Het uitwaaierende uiteinde van een sigaret verraadt dat de sluitertijd lang was. Dat het geheel toch nog redelijk scherp oogt, is te danken aan het gelukkige feit dat er wellicht net een vuurpijl ontploft. De compositie is verre van perfect: de groep staat te veel naar rechts – dat wordt nog versterkt doordat het voorwerp van de aandacht zich rechts buiten beeld bevindt en doordat de linkse figuur er maar half op staat. Er is ook nog het witte streepje bij de mond van de man met het marcelletje. Dat is géén sigaret, wat ik zelf lang heb gedacht, maar een verlichtingselement dat hoort bij de tent op de achtergrond. Het tentzeil vormt als een accent circonflex een verbinding tussen twee van de vijf figuren.
Dat de foto mij erg dierbaar is, komt, behalve door de hierboven beschreven aangename reisherinnering, door de twee figuren rechts op de voorgrond: hun kleine gestalte, hun oude oren, de textuur van hun haar, lichtjes geabstraheerd door de onscherpte, hun grote concentratie. Dit zijn mensen van hier; zij kijken met ándere ogen naar het feestgedruis.
facebookbericht 118
vrijdag 23 oktober 2009
dag 789 – 091014 woensdag
facebookbericht 117
donderdag 22 oktober 2009
woensdag 21 oktober 2009
dag 788 – 091013 dinsdag
Die dode wielrenner wordt dan ’s avonds op tv uitgekleed door Phara: haar taak is het te peilen naar emoties en wat er is gebeurd met die zielige man in dat verre vakantieressort in – godbetert – Senegal.
Boezemvriend, kompaan en ex-pelotonclown Nico Mattan komt in het programma – ‘Dank u, mijnheer Mattan, dat was heel moedig!’ – een en ander vertellen en nog heel veel meer niet vertellen. Moet je die man niet tegen zichzelf in bescherming nemen, vraag ik mij dan af.
Op een gegeven ogenblik gebéúrt er iets tussen Mattan en kinesist Lieven Maesschalck aan de andere kant van de tafel. Mattan oppert dat Maesschalck VDB te snel heeft losgelaten. Je kunt aan de lichaamstaal en de blikken zien dat er kortsluiting in de lucht hangt. Dat is spannende televisie: even vallen de maskers af.
Ik vond overigens dat de dood van gevallen wielergod Frank Vandenbroucke een hoog Ispahaan-gehalte had (en ik zinspeel hier niet op bloedwaarden maar op het gedicht ‘De tuinman en de dood’ van P.N. van Eyck). Niet alleen in de ruimte – uiteindelijk vond de Dood zijn slachtoffer in een gore Senegalese hotelkamer, daar waar hij hem ’s morgens nog in Ploegsteert had gegroet – maar ook in de tijd natuurlijk want naar verluidt zou het met VDB voor het eerst sinds lang weer de goede richting aan het uitgaan zijn geweest. Gaat het dan eindelijk beter, ja dan, dáár, komt de magere met zijn zeis je alsnog halen. Met een Senegalese schone als gezante.
dinsdag 20 oktober 2009
facebookbericht 116
dag 787 – 091012 maandag
Dit zijn de media waarmee ik anno 2009 werk. Ik heb het even bijgehouden: naast diegenen die mij in levenden lijve hebben gefêteerd, die mij hebben aangeraakt, die hun menselijke warmte, hun vriendschap en liefde aan mij hebben doorgegeven, die mij de hand hebben geschud, gekust, geëmbrasseerd, enzovoort, hebben 23 mensen mij vandaag op ándere manieren gefeliciteerd met mijn verjaardag: 1 telefonisch, 1 per brief of kaart, 2 per elektronische mail, 3 met een sms en 16 via facebook – en van die 16 ‘facebookvrienden’ heb ik er 8 nooit eerder ontmoet en kan ik dus niet zeggen dat ik hen persoonlijk ken.
facebookbericht 115
maandag 19 oktober 2009
terugblik 33 (527 en 530 / 1000)
Het portret moet dus niet enkel een fysieke gelijkenis vertonen. Het moet niet zozeer tonen hoe de persoon in kwestie eruitziet maar vooral wie hij is. Dat veronderstelt dat de fotograaf de persoon in kwestie fotografeert op een representatief ogenblik, in representatieve omstandigheden. En dat veronderstelt eigenlijk ook dat de fotograaf zijn onderwerp ként want hoe kan hij anders weten wat representatief is?
De fotograaf kan ‘handig’ gebruik maken van de aanwezige rekwisieten en decors. In dit tweeluik is dat gebeurd. Decor en rekwisieten dragen bij tot de méér dan fysieke gelijkenis met de geportretteerde. Ook handen en kledij kunnen een rol spelen.
Het maken van fotografische portretten is wellicht het prettigste en misschien het interessantste genre maar zeker ook een van de moeilijkste. Het is iets wat het fotograferen veruit overstijgt.
A. en B.
reactie
U gaat hard tekeer tegen kardinaal Danneels. Als reactie citeer ik uit de boodschap van de paus over de heiligverklaring van Damiaan:
“Moge de hoogste erkenning door de Kerk van de verdiensten van Pater Damiaan, die bevestigd
werden door Gods genade, een bemoediging zijn voor al wie zich vandaag inzet in de
strijd tegen lepra en tegen alle ziekten die de mens verminken. Moge hun inzet de pijn
van talloze zieken verlichten; moge het ook een hulp zijn om hun hart nog meer te
openen voor Gods aanwezigheid in hun leven.”
(De integrale versie van deze pauselijke boodschap is te vinden op Kerknet.)
Uit dit citaat kan de aandachtige lezer twee dingen afleiden:
1. Het was een beslissing van de Kerk (en dat is niet enkel kardinaal Danneels!) om Damiaan uit te roepen tot heilige voor de hopeloze gevallen.
2. Uit deze zinnen blijkt duidelijk de bekommernis van de kerk voor ALLE zieken en die omvat ook de aidspatiënten. De Kerk heeft trouwens een eeuwenlange traditie van zorg voor de zieken en de zwakken!
Met vriendelijke groeten
Christiane
zondag 18 oktober 2009
dag 786 – 091011 zondag
zaterdag 17 oktober 2009
facebookbericht 114
dag 785 – 091010 zaterdag
[…] een gedragscodering: Horsley-Hinton maakte een onderscheid tussen de “naturalisten”, de fotografen die zorgvuldig te werk gingen, en de “jagers”. Ook Fotokunst distantieerde zich expliciet van de zogenaamde “knippers”, de hobbyfotografen die zich door het goedkoper en technisch eenvoudiger fotomateriaal lieten verleiden om zonder inachtneming van enige richtlijn beelden te schieten.
Bruno Notteboom, ‘ “Onze Kempen”, modellen voor stad en landschap’, in: Citygraphy #1 (2007), 80
vrijdag 16 oktober 2009
reactie
Roger R.
dag 784 – 091009 vrijdag
Hier doet zich een interessant fenomeen voor. Jenny – zeer Vlaams qua uiterlijk: ‘permanent’, bril, enigszins zwaarlijvig en ongeïnspireerd, zeer conventioneel gekleed – zingt écht en fungeert als decor in het café waarin Johnny iets later hetzelfde doet, maar dan níet echt en op de voorgrond. De beelden van Jenny zijn, doordat ze documentair zijn en uit het leven gegrepen, zeer overtuigend. De sequentie met de zingende Johnny is dat veel minder. Integendeel: deze scène, waarin Johnny met zijn publiekelijk gezongen liefdesverklaring probeert zijn geliefde Matty te overhalen om hem níet in de steek te laten, is een van de weinige zwakke momenten in deze voor het overige bijzonder sterke en vermakelijke ‘rolprent’ omdat hij, de scène, ‘bij het haar getrokken’ is – terwijl regisseur Van Rompaey zich voor het overige uitstekend weet te redden zonder karikaturen en overdrijvingen. In deze caféscène heeft hij het zichzelf, en zijn acteur, wel bijzonder moeilijk gemaakt: door eerst de écht zingende vrouw te tonen, legt hij de lat voor zijn acteur, Jurgen Delnaet, te hoog – en hoe goed Delnaet ook is, hier bleek het onmogelijk in de fictie de realiteit te overtreffen.
donderdag 15 oktober 2009
facebookbericht 113
dag 780 – 091005 maandag
dinsdag 13 oktober 2009
dag 779 – 091004 zondag
Je kunt het hebben met mensen, met gerechten, met muzieken. Dat het niet gaat, dat het niet klikt. Behoudens misschien een bovenmenselijke inspanning. Of een geprivilegieerde toegang. Of een toevallige samenloop van omstandigheden waardoor je alsnog tot het inzicht komt dat nodig is om ontvankelijk te kunnen zijn.
Ik heb het met Arnon Grunberg. Arnon Grunberg is een auteur die niet bij mij past. De mayonaise pakt niet. Ik weet niet waaraan het ligt. Ik erken, zonder de minste aarzeling, dat hij een groot en belangrijk auteur is. Maar hij spreekt een andere taal en daardoor heb ik de grootste moeite om hem te lezen. Ik had het met De asielzoeker, ik had het met Blauwe maandagen, ik had het met Tirza (zij het in mindere mate, hoewel, in het laatste deel overviel het met toch ook weer) en ik heb het nu met De Mensheid zij geprezen. Het is: not my cup of tea. Ik ben niet compatibel met Arnon Grunberg.
Ik mag van mezelf zeggen dat ik als lezer geen mal figuur sla. Ik ben een goede lezer. Ik ben ook niet dom. Maar De Mensheid zij geprezen is voor mij te moeilijk.
Natuurlijk weet ik wel dat het een antwoord wil zijn op Erasmus’ Lof der Zotheid (het staat met zoveel woorden op het voorplat), natuurlijk voel ik aan dat er hier een dubbele of driedubbele ironie wordt gehanteerd waardoor er niet staat wat er staat en zelfs dat niet, natuurlijk weet ik dat Grunberg hyperintelligent is en met een haast sardonische wellust en ongegeneerd superioriteit zeer graag zijn lezers een rad voor de ogen draait. Ik heb daar op zich niets op tegen. En uiteraard zie ik dat zijn schrijfstijl bijzonder is, dat hij de Nederlandse taal door en door beheerst en dat hij op een briljante manier verrassend uit de hoek kan komen met ongeziene vergelijkingen en gedurfde meningen.
En toch: Grunberg is niet mijn schrijver.
Hoe het komt? Ik weet het niet. Zijn cynisme staat me tegen. Zijn moralisme. Zijn moeilijke gedachtekronkels. Zijn arrogantie.
Niets tegen arrogantie, hoor, maar als ik de sofistische hoogstandjes van de persoon die arrogant is niet begrijp, dan wringt het wél. Want ik voel me in m’n hemd gezet. Ik voel me dom. Ik heb niet alle impliciete verwijzingen en citaten begrepen en gekaderd. Niet dat ik vind dat een auteur me bij het handje moet houden, maar een klein beetje expliciete didactiek moet toch kunnen.
Het is deels aan ijdelheid te wijten, mijn niet houden van Grunberg. Maar toch deels ook aan hemzelf. Want ik bén een goede lezer. En ik ben níet dom. En bovendien heb ik dat gevoel niet bij andere schrijvers, van wie ik ook niet alles begrepen heb. Dat zijn dan schrijvers die genereuzer zijn en zelf ook een stap in mijn richting zetten zodat we elkaar ergens tussen hun en mijn uitgangspunt ontmoeten. Dichter bij hun dan bij mijn uitgangspunt, uiteraard: de lezer moet de meeste moeite doen want de schrijver heeft al iets bovenmenselijks verwezenlijkt, hij heeft namelijk zijn boek geschreven. Maar toch ergens tussen beide uitgangspunten in.
Grunberg blijft hardnekkig en hautain op zijn uitgangspunt staan.
Dit zijn oppervlakkige indrukken. Ik kan ook niet verwoorden waarom ik niet graag verse vijgen of koeientong eet. Of waarom modern klassiek me meestal niets doet. Misschien moet ik nog meer Grunberg lezen om er achter te komen waarom ik niet graag Grunberg lees. En dan zal ik hem misschien toch nog graag leren lezen. Zoals ik na jaren van vooroordelen op een gegeven ogenblik toch iets van jazz leek te zullen gaan snappen. Ach ja. Alleen jammer dat het leven kort is en dat keuzes noodzakelijk zijn. Ik beslis vandaag: ik stap niet mee op met Grunberg. Hier scheiden zich onze wegen.
maandag 12 oktober 2009
facebookbericht 112
facebookbericht 111
zondag 11 oktober 2009
facebookbericht 110
Bruno Notteboom, ‘“Onze Kempen”. Modellen voor stad en landschap’, in: Dirk Lauwaert (red.), Citygraphy #1 (2007), 87
Duinkerke 1 tem 6
facebookbericht 109
zaterdag 10 oktober 2009
dag 778 – 091003 zaterdag
De toevalligheden van het lezen. Twee keer stuit ik vandaag, in twee verschillende boeken, op een verwijzing naar Laughter in the Dark van Vladimir Nabokov, een boek dat ik nu toch dringend eens moet gaan lezen. Ik zal het toeval als vingerwijzing interpreteren. P.F. Thomése vermeldt de roman van Nabokov in Schaduwkind omdat er ‘iets met gestorven kinderen’ in voorkomt; Arnon Grunberg roept in De Mensheid zij geprezen herhaaldelijk het wedervaren van Nabokovs hoofdpersonage Albinus in om zijn ingewikkelde en bij de haren getrokken theses kracht bij te zetten.
facebookbericht 108
vrijdag 9 oktober 2009
dag 777 – 091002 vrijdag
Je vraagt me hoe ik over schrijven denk. Ik zou kort en bondig kunnen stellen dat de tijd te kort is om daar veel over te denken. Om veel te denken tout court. Kijk, ik ben plotsklaps bijna vijftig en het is een heel vervelende gewaarwording dan te moeten denken: verdomd, is het nu al zo laat? Je moet gewoon doen wat je graag doet. Indien de tuinier zou worden verlamd door zijn overpeinzingen over de zin van zijn activiteit, zijn wortelen zouden worden aangevreten door de wormen omdat hij niet zou hebben gesproeid, zijn kersen zouden worden weggeplukt door de merels omdat hij ze niet zou hebben verjaagd (ik bedoel de merels want wie kersen verjaagt kan maar beter het tuinieren laten) en zijn druiven zouden – ook na een zonnige zomer – te klein blijken voor consumptie of verwerking omdat hij niet tijdig zijn druivelaar zou hebben gesnoeid.
Zo, die zaak is afgehandeld. Strikt genomen was die omstandige vergelijking tussen de would be-schrijver en de would be-tuinier niet eens nodig. We kunnen overgaan tot de orde van de dag.
Maar zo, A., werkt het niet, natuurlijk. De vergelijking tussen de schrijver en de tuinier staat er intussen wel. Ik zeg niet dat ze bijzonder geslaagd is, maar ’t was wel prettig om haar te bedenken.
And that’s what it’s all about – als je mij toestaat dit hippe Engels boven te halen (je bent het niet van mij gewend, hé?). (Dat je het niet van mij gewend bent, komt doordat ik voor jou een stem heb, en dat komt dan weer doordat je van mij al het een en ander gelézen hebt. – Overigens, maar dat – ik citeer eventjes Herman Brusselmans – geheel en al terzijde, vond ik het ook wel plezierig (ik vermijd het woord ‘leuk’) om op het eind van de eerste zin van deze alinea volkomen legitiem drie leestekens na elkaar te plaatsen: een vraagteken, een sluit-de-haakjes en een punt!)
(Het volstaat om, zelfs zonder één woord te lezen, een blik op de vorige alinea te werpen om te weten dat ik daarin ben afgedwaald van de rechte lijn van mijn betoog. Dus: back to business!)
(Heb je gezien dat het relevant is dat ik het uitroepteken in de vorige zin niet cursief laat zijn? En dat het grappig is dat in de vorige zin – ik bedoel nu alweer de zin die aan deze zin voorafgaat en dat is dus een andere zin dan de zin die daarvóór met de omschrijving ‘de vorige zin’ werd aangeduid – het woord ‘niet’ wél cursief staat? Und so weiter. We blijven maar afdwalen.)
Schrijven is: plezier maken door met woorden te spelen. Schrijven is: een spel. Schrijven is: graag afdwalen. Schrijven is reizen in de geest en op het papier (scherm), dat van wit wordt omgezet in een met wit omkaderd en gespatieerd soort – van ver of zonder leesbril gezien – bleekgrijs. Schrijven is, zo bekeken, een soort van schilderen of tekenen. Papier vullen. Mislukte schetsen in de prullenmand mikken. Ze in elk geval als een oefening beschouwen. Soms iets overhouden dat mag gezien/gelezen worden. En, op de achtergrond, of in het achterhoofd, de wens koesteren dat het dan ook gezien/gelezen wórdt.
Dat achterhoofd mag echter geen voorhoofd worden. De wens om gelezen te worden mag niet vóór het schrijven gaan staan. Wie al denkt aan zijn publiek nog voor hij een letter heeft geschreven, kan maar beter meteen iets anders gaan doen. Tuinieren bijvoorbeeld.
Je moet schrijven omdat je het gráág doet. Omdat je plezier schept in dergelijke triviale kwesties als hierboven al aangegeven. Drie leestekens op een rij. Dat soort zaken. Of fundamenteler: je moet er plezier in scheppen dat je bij het eerste woord van de brief nooit had kunnen voorspellen dat je in de vierde alinea op die drie-leestekens-op-een-rij zou stuiten. Dat is: wat je onderweg tegenkomt. (Kijk, nu heb ik er alweer plezier in hoe die vier koppeltekens botsen met de ‘drie’ in ‘drie-leestekens-op-een-rij’. En nu in het binnenrijm ‘plezier-vier’. Enzovoort!) Schrijven is als wandelen op onbekend terrein: je komt allerlei nieuwe zaken tegen en je schept daar plezier in. Schrijven is niet iets voor mensen die niet nieuwsgierig kunnen zijn. Je moet openstaan voor nieuwe dingen, voor nieuwe ervaringen. Wie schrijft zonder die openheid, schrijft alleen maar over zichzelf. We weten allemaal hoe saai dat narcisme is. Geen kat die zoiets wenst te lezen.
Het plezier van het schrijven is eerst en vooral plezier hebben in het materiaal: de taal. Een beeldhouwer moet houden van de steen die hij bewerkt. Een kok moet respect opbrengen voor zijn ingrediënten. Een technicus moet zich kunnen verwonderen over wat de machine kan. Zo moet de schrijver houden van letters en woorden en zinnen, hij moet zich kunnen verwonderen over het feit dat ze kunnen betékenen, dat ze in wisselende contexten anders functioneren, dat ze kunnen rijmen, dat ze een ritme hebben, dat ze door het wisselende gebruik andere bijklanken en kleuren aannemen… Hij moet houden van het verwoorden, van het meanderen langs associaties en beelden en onverwachte en ook door hemzelf niet te voorspellen wendingen. Dat alles is een plezier dat vóór de inhoud komt – en van een publiek is dan al helemaal nog lang geen sprake.
Ik geloof niet in de musicus die niet kan spelen voor zichzelf en omwille van zichzelf en omwille van de muziek zelf. Pas als hij dát plezier kent zal hij een publiek kunnen overtuigen. Het publiek wordt niet enkel overtuigd door het muziekspel, het wordt minstens evenzeer overtuigd door het plezier dat de musicus erin schept. Een musicus die vreugde uitstraalt en niet beter speelt dan een musicus die geen vreugde uitstraalt zal gemakkelijker zijn publiek bereiken dan die musicus die geen vreugde uitstraalt.
Je schrijft dat je graag schrijft, ‘heel graag’ zelfs. Dus zeg ik: waar wringt het schoentje? Schrijf! Schrijf en trek je van de rest niets aan. Het komt wel of het komt niet, wat doet het ertoe? Schrijf, want je schrijft graag. Je hebt iets waar je vreugde aan beleeft binnen handbereik, het is een vertier dat je niets kost. Er zijn er veel op deze aardkloot die het met minder moeten stellen. Graag schrijven is een grote luxe. Het is in elk geval goedkoper dan modelbouw of zeilen.
En toch is er een probleempje. Hoewel je ‘heel graag’ schrijft, slaag je er niet in ‘continuïteit’ in je schrijverij te krijgen. (Ik zei je al dat ik dat jammer vind want – sta me toe hieronder een link te leggen – wat je recent op je blog plaatste, mag er echt wel zijn. Ik schreef het al als commentaar: het kan zo als column in de krant. (Er staan in elk geval columns in de krant die niet zo goed zijn.)) Je wijt de discontinuïteit tussen het heel graag schrijven en het niet kunnen blijven schrijven aan het feit dat je bang bent voor ‘het isolement en de eenzaamheid’ dat je ‘onherroepelijk met schrijven associeer[t]’.
Sta mij toe, A., te stellen dat je hier een denkfout maakt. Natuurlijk is schrijven een eenzame bezigheid. Maar dat is tuinieren ook. Of musiceren. Of knutselen aan een motor of aan het schaalmodel van een gevechtsvliegtuig uit de Tweede Wereldoorlog. A la limite doet een mens alles – of toch veel van – wat hij graag doet alléén (behalve ploegsport of seksen of zingen in een koor). Aan het feilloos spelen van een cellosonate van Bach of het lopen van de vierhonderd meter in minder dan een minuut gaan járen van eenzaam trainen en oefenen – let op het chiasma! – vooraf. En dat is niet allemaal te herleiden tot masochisme! Schrijven máákt je niet eenzamer dan je misschien zo al bent. Of omgekeerd: mensen met een druk sociaal leven zullen wellicht erop aangestuurd hebben een druk sociaal leven te hebben en zullen derhalve nooit echt in de eerste plaats aan schrijven denken. Je schrijft gráág, so what’s the problem? En je babbelt graag met mensen, idem dito mutatis mutandis casu quo alea iacta est. Doe het alle twee! Dat valt toch perfect te verzoenen? Je kunt toch niet de hele dag met mensen babbelen, net zo min als je de hele dag kunt schrijven? Doe inspiratie op bij die mensen, en gebruik die inspiratie voor je schrijverij!
Ik zie het probleem eigenlijk niet. Wat ik wel zie is dat je bijzonder goed schrijft, én dat je iets te vertellen hebt (ondanks je nog jeugdige leeftijd - heuheuh). Misschien ben je gewoon lui, niet gedisciplineerd genoeg? Dat zou kunnen, daar kan ik niets aan doen. Dat is onvergeeflijk, onomkeerbaar en on… ja ik weet het ook niet… ontzettend dom.
Of is het toch de doelstelling die nijpt? Het publiek? Wil je per se een gevierd auteur worden? Beroemd? BV? Een nieuwe Erwin Mortier of – godbetert – Dimitri Verhulst? Je boek op driehonderdduizend exemplaren samen met de Humo laten slijten? Als er een keer niet een gratis condoom bij steekt. Moesten ze kunnen, ze zouden die godverdomse bollen in de chiquelettebak hebben gestoken.
Ik zal je eens wat zeggen, A. Ik, je oom, schrijf graag. Dus doe ik het. Ik heb aan deze brief twee uur gewerkt, en met veel plezier. Zou ik meer plezier aan dat werk hebben beleefd als ik op voorhand zou weten dat ik er honderd of duizend of honderdduizend mensen mee zou bereiken: meer in elk geval dan nu, nu ik weet dat deze brief door één mens of, als je het goed vindt want ik wil je vragen of ik hem op de blog mag zetten, door vijftig mensen wordt gelezen? Neen, absoluut niet, absoluut niet méér plezier want ik heb intens genoten van dit schrijven, vanavond, gedurende drie uur (ja, nu zijn het er al drie, ik herlees mijn stukken wel, hé!). (Kijk, nog eens drie leestekens na elkaar!) En daar gaat het toch om, niet? Dat het schrijven ons plezier verschaft, gelukkig maakt? Ik heb ooit, in een krant, stukken geschreven die door tienduizend of misschien wel twintigduizend mensen werden gelezen. Ik schrijf nu een blog die door vijftig mensen wordt gelezen. Welnu: die vijftig doen mij meer plezier dan die tien- of twintigduizend. En ook al zouden het er maar tien zijn, of vijf, dan nog zou ik het schrijven kunnen volhouden. Zelfs voor één lezer zou ik het doen. Deze brief schrijf ik in de eerste plaats voor jou want je bent de geadresseerde, je bent de persoon die mij de vraag stelde die ik bij deze heb beantwoord. (Heb je er een bezwaar tegen dat ik deze brief voor mijn blog gebruik? Laat het mij weten.) Er is geen kwalitatief verschil tussen de vreugde die ik ervaar bij de wetenschap dat één persoon geniet van wat ik schrijf en de vreugde die ik ervaar bij de wetenschap dat tienduizend personen genieten van wat ik schrijf. Wat is het punt van kwantiteit? Ik ben liever gelukkig met wat ik maak, ook als het – op die ene noodzakelijke lezer na – ongelezen blijft, dan dat ik iets ongaarne zou moeten schrijven, ook al is het bestemd voor een groot publiek.
Plezier in het schrijven hebben is één, er erkenning mee oogsten is iets anders. Je mag die twee motivaties niet door elkaar halen. Zaak is in te zien dat een mens toch geen erkenning wenst voor iets wat hij niet graag doet!
Tenzij je natuurlijk een BV wilt worden. Op handen gedragen. Aanbeden. Uitgenodigd naar De Laatste Show.
Eén ding moet ik wél toegeven: voor nul lezers zou ik allicht niet meer schrijven, hoe graag ik het ook doe. Er is wel degelijk een minimum. Een bestaansminimum, in de volle zin van het woord want schrijven is, als ik het goed overdenk, mijn bestaan. (Net als lezen en beminnen en bemind worden mijn bestaan zijn – de volgorde van vermelding doet er nu even niet toe.) Als nul lezers mij zouden lezen, als ik dus niet zou gelezen worden, dan moet ik de intellectuele eerlijkheid opbrengen die nodig is om toe te geven dat er vast en zeker iets schort aan mijn schriftuur, aan mijn vertoog, aan mijn proza. Dan moet ik misschien iets anders gaan doen. Tuinieren. Of de Mont Ventoux op fietsen. Of naar Molokaï reizen om er de melaatsen te genezen.
A, het leven is kort. Het aantal talenten waarover je beschikt is beperkt. De kans dat je ze niet benut is groot. En dat je daar dan spijt van hebt ook.
Mijn advies is zeer eenvoudig. Doe wat je moet doen. Jij hebt in elk geval één groot voordeel: dat is dat je vroeg in je leven weet wat je goed kunt. Dat iemand jou daarop wijst. Het succes komt of het komt niet, dat is van minder groot belang dan het plezier dat je aan het schrijven kunt beleven. Blijf naast het schrijven, dat inderdaad een eenzame bezigheid is, je taken uitvoeren en mensen zien en spreken. Zij vormen jouw bron van inspiratie, jouw klankbord. Zij zullen je behoeden voor de eenzaamheid die je als schrijver vreest. En wie weet, op een zeker ogenblik, zullen zij jouw publiek zijn omdat jouw stem hen vertrouwd in de oren is gaan klinken, omdat zij zich aan jouw stem hebben gehecht. Maar dat laatste is minder belangrijk. Zie in je schrijfzucht geen ambitie maar een verlangen. Een behoefte. Geef toe aan die behoefte.
Ik ben weldra vijftig. Als iemand mij op mijn twintigste had gewezen op wat ik nu weet, ik zou misschien een groter publiek hebben gehad. Maar zou dat mij gelukkiger hebben gemaakt dan ik nu ben? Ik durf het zeer sterk te betwijfelen.
Van harte,
Pascal
facebookbericht 107
donderdag 8 oktober 2009
facebookbericht 106
dag 774 – 090929 dinsdag
woensdag 7 oktober 2009
facebookbericht 105
dag 771 – 090926 zaterdag
Twee: een in het zand getekend schaakbord van wel tien bij tien meter met op de achtergrond een appartementsgebouw met in de voorgevel een vergelijkbaar patroon.
Drie ben ik inmiddels alweer vergeten.
Vier: een kleine fanfare met een talrijk publiek voor de appartementsgebouwen op de dijk, daarachter, één hoog, een raam met toeschouwers-tegen-wil-en-dank.
dinsdag 6 oktober 2009
facebookbericht 104
facebookbericht 103
dag 769 – 090924 donderdag
reactie
groeten,
Danielle
@Danielle: het ging over Speeldrift van Juli Zeh
maandag 5 oktober 2009
facebookbericht 101
reactie
'"De zon stond brullend als een tandeloze tijger aan de hemel, schoot licht zonder warmte naar de straten van de stad, verblindde door de winter mat geworden ogen, maakte stof en verfrommelde zakdoeken onder de radiator zichtbaar, spotte met de schaamteloze naaktheid van kale bomen en wierp ontploffende bliksemstralen naar de ramen van de bovenste etages."
Dat is nog maar de eerste zin. We hebben al een brullende zon die koud licht uitstraalt naar de straten van de stad (Bonn), een tandeloze tijger, ogen die door de winter mat zijn geworden, verfrommelde zakdoeken onder de radiator, bomen waarvan de kale kruinen schaamteloos naakt lijken en, jawel, ontploffende bliksemstralen. Dan komt er een hele, héle mooie zin:
"In de Rheinauen, die het centrum van het stadsdeel Godesberg scheidden en waardoor menig echtscheidingsrechter bij mooi weer per fiets naar zijn werk reed, begon de hemel vlak boven de grond, aan de randen bedekt met lichtgevende sluiers."'
Ik begrijp dat je de eerste zin ook mooi vind en nu ben ik het eens een keer helemaal niet met je eens. Dat zal wel te maken hebben met mijn ingeboren (?) of aangeleerde (?) wantrouwen tegen al te heftige metaforen.
De zon als een brullende, tandeloze tijger? Ik begrijp het beeld wel, maar het is me te bedacht. Ontploffende bliksemstralen? En die personificatie van de zon. Nee, hier wil iemand bijzonder schrijven. Stof en verfrommelde zakdoeken onder de radiator? Nou, dat is wel heel erg bedacht.
Vale, Remco
terugblik 32 (526 / 1000)
Ik probeerde kunstenaar en kunstwerk in één beeld te vatten. Dat lukte niet. Door de monumentaliteit van het werk slaagde ik er niet in iets anders dan een banaal beeld te maken waarin zowel kunstwerk als kunstenaar er bekaaid van af kwamen. Maar in deze twee opnames lukte het me toch om iets te tonen van de monumentaliteit van het werk én van het brein (dat van Paul Perneel) waaruit het is ontsproten. Ik vertel, denk ik, ook iets over de relatie tussen kunstenaar en kunstwerk. In de ene foto domineert het kunstwerk, in de andere de kunstenaar. Het gebruik van kleur in die laatste foto is in dat opzicht relevant.