Ferroviaire observaties (20)
Je ziet niet zoveel mensen meer met een trouwring. Zeker geen jonge mensen. De jongeman die op het bankstel voor mij zit, is een bijzonder knappe jongeman. De gelaatstrekken scherp, het lichaamsgewicht perfect, ik beeld me het wasbord van zijn buik in wanneer hij zich voor de spiegel opspant. Lang blond haar, mooi achter de oorschelpen gedrapeerd. Het zou de zoon van onze minister van Buitenlandse Zaken kunnen zijn. Met blauwe ogen kijkt hij dromerig naar de film van het voorbijglijdende landschap; het scherm is het ‘sortie de secours’-raam naast het verzegelde rode hamertje waarmee je het glas kunt breken. Je moet eerst het zegel breken, dan het glas. Je moet een goede reden hebben om het zegel te verbreken. Als je dat nog kan, tenminste, want eerst moet er iets ergs gebeuren en het valt nooit te voorspellen hoe je dáár uit komt. Het landschap is: modder, winterstruweel, sombere lintbebouwing. Sluiers van regen die als natte vodden tegen de trein slaan. Lichtblauw hemd, vers gestreken (misschien door de handen waaraan het pendant van deze ring blinkt), donkerblauwe das, diepgrijs kostuum met donkerrosse krijtstreep.
Er ontstaat een goede verstandhouding tussen de jongeman met de trouwring en mij. Ik zie hoe hij glimlachend een pas opgestapte jonge vrouw gadeslaat. Bijna onmiddellijk daarna is er tussen ons even een vluchtig oogcontact – waardoor medeplichtigheid ontstaat. Ik voel hoe hij ziet dat ik met gesloten ogen genietend van mijn muziek achteroverleun. We kunnen allebei onze benen strekken want geen van ons heeft iemand naast zich en we zijn zo solidair geweest om diagonaal geschrankt onze plaats te bezetten. De lichtbruine klassiek-lederen schoenen van deze jongeman zijn keurig gepoetst. Aan zijn vinger fonkelt de ring. Op het tafeltje voor hem ligt De Tijd.