donderdag 9 april 2009
Koen Peeters, Grote Europese roman
090326 – Het was lang geleden dat ik nog iets van Koen Peeters las. Bezoek onze kelders, De postbode, Het is niet ernstig, mon amour… Dat kon ik wel smaken. Maar er was iets mis mee. Van pomo neemt Peeters vooral de luchtige kant op, ik mis gewicht bij hem. Het is inderdaad niet ernstig (al kijkt de man wel altijd zo). Het is zelfs niet ernstig genoeg.
Ik was dan ook maar matig benieuwd naar Peeters’ in 2007 verschenen Grote Europese roman. De recensies van dat boek zijn aan mij voorbijgegaan – ik kocht het nu omdat het goedkoop in zo’n krantenaanbod zat. En ik vind de coverillustratie van Jan De Maesschalck wel tof – maar dat doet er natuurlijk niet toe.
Ik heb aan het lezen van Grote Europese roman bijzonder veel plezier beleefd. Het is opnieuw speels en ironisch, maar dit keer gaat het toch ook over meer dan alleen maar over de neiging van melancholisch en ironisch aangelegde bureaucraten om bizarre verzamelingen aan te leggen. De newspeak van het managersvolkje, dat zich bezighoudt met assessments, stakeholders, werkvloeren en functiewegingen als betrof het géén gebakken lucht, vormt een van de doelwitten voor Peeters’ olijke spervuur van spotternijen. Maar het gaat ook over héél ernstige dingen. De Holocaust, bijvoorbeeld. En over welke sporen die tot op heden trekt in de Europese geschiedenis.
Grote Europese roman is een compilatie van gelijkwaardige hoofdstukjes, genoemd naar Europese hoofdsteden, van Ankara tot Zagreb. Robin, werknemer (‘medewerker’) van een bedrijf dat in relatiegeschenken doet, moet om onduidelijke redenen een aantal van die steden aandoen. Hij werkt aan een rapport. Hij heeft oog voor vrouwelijk schoon. Zijn bedrijf verkeert in moeilijkheden en staat op het punt te ‘herstructureren’. De spanning daarover neemt toe. Robins baas heeft een Joodse achtergrond. In Amsterdam bezoekt Robin het huis van Anne Frank. En een paar bladzijden verder zit hij met zijn vriendin in de catacomben van Breendonk (waarover W.G. Sebald in Austerlitz zoveel méér te vertellen heeft).
Het is mij niet echt duidelijk geworden waarheen Peeters mij op deze reis wilde meenemen. Welke inzichten hij mij diets wenste te maken. Ik denk dat het iets moet te maken hebben met wat je de ‘ware eenheid’ van Europa zou kunnen noemen. Je kunt in elke hoofdstad – en mijn god, het verschil tussen bijvoorbeeld Oslo en Lissabon, of tussen Valletta en Tirana, is onnaspeurbaar – proberen de couleur locale te vangen en het specifieke karakter van de plaatselijke ‘geest’ die er hangt, maar je zult wel overal in deze geglobaliseerde wereld stuiten op een kern van rationaliteit en commercie, maar meer nog op een algemeen-menselijk patroon van onvermogen tot communicatie en algehele zinloosheid van elk streven.
Maar het kan ook zijn dat Peeters een vermetel verband wenst te leggen tussen Holocaust en kapitalisme. Zoals de Jood in nazistische tijden zijn koffertje klaar moest hebben staan, zo kan elke werknemer (‘medewerker’) ook maar beter te allen tijde, en zeker in tijden van crisis, op ‘het ergste’ voorbereid zijn.
De grootste kwaliteit van Grote Europese roman ligt al bij al in de stijl. Dat is de grote vooruitgang die Peeters gemaakt heeft. Hij speelt met zichtbaar plezier – en nu ook met de taal, niet enkel met de inhoud en met onze leesverwachtingen. Hij fabriceert schitterende beschrijvingen.
Neem bijvoorbeeld de wandeling die hij rond het hartvormige hart van Brussel maakt.
Aan Jacqmain bewonderde hij de stapeling van de grijze hoogbouw. De avond voerde er zijn spektakel op met roze en rode verf. Het hart van Brussel, de Brusselse vijfhoek was rood van verkeerslichten en achterlichten, rood van aardbeien, krieken, rood van het rood van zachte monden, tongen. In de verte, boven de Kruidtuin, was de hemel een rode zaal met sluiers, rode banen, kanalen van bloed in de hemel, pogroms. Op de Place Rogier keek hij naar de bouwwerken, of waren het afbraakwerken? Een toren werd uitgekleed en onherkenbaar opgetuigd. Hier stond vroeger het oude Noordstation, herinnerde hij zich.
[…]
Bij de Kruidtuin ging het bergopwaarts. Hij hoorde in de flarden van woorden van voorbijgangers de taal van zijn vader en moeder.
[…]
Op het Queteletplein keek Theo naar de stroom en tegenstroom van het verkeer. Rode achterlichten en witte voorlichten als in het schema van de bloedsomloop. (251-253)
Nog een uitsmijter: een van mijn collega’s krijgt een nevenrolletje in Grote Europese roman. Het gaat op een gegeven ogenblik over alle mogelijke vreemde verzamelingen die mensen aanleggen. Welnu, perenblog collectioneert al een tijdje quotes waarin de bliksem voorkomt. En dat wordt door Peeters op p. 234 vermeld:
Het langst praat ik die avond met Pieter. Zijn interesse is de bliksem, of eigenlijk boeken waarin hij bliksempassages aanstreept. In zijn blog heeft hij een lijstje van al die literaire vermeldingen.
Bij deze solliciteer ik naar een alinea in Peeters’ volgende roman. Koen? Ik interviewde je ooit nabij het Atomium (maar ik vind dat interview niet meer terug in mijn archief) en droeg op die manier bij tot je bekendheid en succes. Doe je het?