vrijdag 30 november 2007

Bea's bananenboom (6)

11 november 15u04

Bea's bananenboom (5)

10 november 9u58

Arnon Grunberg, Tirza


071122, 071127, 071129 en 071130 – Een tweede lezing is altijd goed. Toch als het om goede boeken gaat. Want die blijken altijd diepere lagen te bevatten dan deze je bij een eerste lezing hebt ontgonnen. Een tweede lectuur (zo kort mogelijk na de eerste) is derhalve meteen ook een goede kwaliteitstest. Waar je aanvankelijk misschien nog twijfelde, zal een boek, gesteld dat het kwaliteiten heeft, deze bij een tweede lezing zeker tonen. De beste boeken verdragen ook een derde, vierde, n-de lezing. De allerbeste kun je voortdurend herlezen.

Tirza ontgoochelt niet bij een tweede lectuur. Integendeel. Eigenlijk blijkt pas dan hoe fraai deze roman is opgebouwd. Grunberg toont zich een meester in het quasi achteloos laten rondslingeren van schijnbaar banale maar bij nader inzicht cruciale elementen. Je hebt er geen erg in, maar het is pas wanneer je weet hoe belangrijk die begrippen zijn (en dat kan alleen als je al eens tot het einde hebt doorgelezen), dat je ziet dat ze er niet toevallig staan.

Het opvallendste voorbeeld is het motief van de alleenstaande boom in de tuin. Bij een eerste lezing heb je pas laat in het boek door hoe belangrijk dit motief is. Maar als je het boek een tweede keer leest, merk je dat die alleenstaande boom al heel vroeg in het boek voorkomt, lang voor de ontknoping waarin hij een rol zal spelen – en dat hij opvallend vaak wordt opgevoerd, vaak ook op plaatsen waar dat helemaal niet ‘nodig’ is, waar hij niet méér dan een willekeurig item in het decor lijkt. De herlezer merkt dan hoe de bijklank van dit boommotief, de emotionele lading ervan, evolueert van onschuldig over schijnbaar onschuldig naar benauwend, akelig en uiteindelijk ronduit negatief en huiveringwekkend.

Al meteen op de eerste bladzijde wordt het motief van de boom geïntroduceerd. Op het eind van de derde alinea gaat het over ‘de motorzaag waarmee hij op zondagen in de lente en herfst de appelboom snoeit’.

De allereerste alinea besluit al met ‘Niet te veel druk zetten, dat is het geheim.’ Het gaat over de bereiding van sushi maar de herlezer beseft dat Grunberg méér dan alleen maar een culinair advies in gedachten heeft. Voor de bereiding van sushi moet in rauw vlees worden gesneden, namelijk. En van in rauw vlees snijden is al meteen in de allereerste zin van die eerste alinea sprake, de allereerste alinea van het boek: ‘Jörgen Hofmeester staat in de keuken en snijdt tonijn voor het feest.’

Dat is de ultieme test, ook uit te voeren door wie geen tijd of zin heeft om het boek meteen aan een volledige tweede lectuur te onderwerpen: herlees gewoon de eerste drie bladzijden. Bij goede romans zul je vaak merken dat daarin als in een notendop alles al aanwezig is, en dat de rest van de roman, of hij nu twee-, drie- of vierhonderd bladzijden lang is, in zekere zin bestaat uit het uitpakken van die dop.

1242 / Maalsesteenweg heel vroeg 2/2

donderdag 29 november 2007

Dag 92 vVH&C

071124 – In het televisieprogramma Double je ging Bernard Pivot op zoek naar cultuurmensen die wereldwijd de francofonie uitdragen. Ik heb dat televisieprogramma nooit gezien, maar zag nu wel een dvd met fragmenten. En ik noteerde twee uitspraken. De eerste van een Chinese kunstenares, die in Parijs woont:

Dans la langue chinoise il n’y a pas de conjugaisons puisque chaque mot a une éternité.

De tweede van een theatercriticus in New York, die met lesgeven was gestopt:

Je n’aimais plus l’enseignement parce qu’il n’y avait plus personne qui échouait.

1241 / Maalsesteenweg heel vroeg 1/2

woensdag 28 november 2007

Dag 90 vVH&C

071126 - Johnny Cash, ‘Help me’, de eerste song (van Larry Gatlin, 1972) op zijn laatste plaat (American V, 2003). Met gebroken, of brekende, stem: ‘Lord let me see // Just where I fit into your Master plan?’ De gebarsten stem, de kersverse weduwnaar, het laatste levensjaar. Moe en ziek. Godzoekend, God aanroepend, oproerig. Op basis waarvan, in godsnaam, moet die God worden geloofd?

1240 / Blankenberge Staketsel 4/4

dinsdag 27 november 2007

Mijn woordenboek (173)

AFFECTIE

Affectie is een ander woord voor troost.

Ik was al een eind in mijn puberteit toen ik voor het eerst het woord ‘affectie’ hoorde. Het woord bestond bij mij thuis niet, en als ik er zo over nadenk de inhoud ervan, de realiteit waarnaar de betekenis ervan verwees ook maar nauwelijks. Hoewel, toch een beetje: ze hebben het geprobeerd. Er zijn koosnaampjes in mijn geheugen achtergebleven. Ik voel nog de stoppelbaard van mijn vader-beer. De aanwezigheid van mijn moeder toen het moeilijk ging.

Toen ik het dus voor de eerste keer hoorde, dat woord, dacht ik dat het over een ziekte ging. Taalhistorisch is dat nog zo gek niet, er is een tijd geweest dat het woord inderdaad in die betekenis werd gebruikt. Maar bij mij ging het anders, ik verwarde de klank wellicht met infectie. Gelukkig kwam dat al snel goed. Afijn, ik bedoel dat ik het nieuwe woord wist los te koppelen van de pathologie. Het hoefde niet per se om iets abnormaals te gaan, iets wat maar beter te vermijden was. Van de weeromstuit kreeg het woord in mijn aanvoelen en begrip een wellicht te groot gewicht. Affectie was een moeilijk bereikbaar goed; het had, in de mate het iets met aanrakingen te maken had, meteen ook iets onbereikbaars want in die tijd waren aanrakingen voor mij onbereikbaar. Het bleef reiken naar aanrakingen.

Er was een nieuwe correctie nodig. Als de potdeksel die heen en weer wiebelend op het aanrecht uiteindelijk toch tot stilstand komt, oscilleerde ook de betekenis van dat nieuwe woord voor mij van te veel langs de ene kant naar te veel langs de andere kant, tot het uiteindelijk ergens in het juiste midden bleef staan. Althans, dat dacht ik. Wat die gecorrigeerde betekenis dan precies behelsde? Ik weet het niet. Het had iets met liefde te maken, ongetwijfeld. Met het gevoel in het hart van iemand anders, en niet zomaar iemand anders, een plaats te hebben verworven. Genegenheid.

Ik geloof sterk dat de betekenis van woorden, zeker van emotioneel geladen woorden, individueel wordt ingevuld. Mocht iedereen precies hetzelfde denken en voelen over betekenissen, er zou geen gesprek nodig zijn (en ook geen ‘woordenboek’ waarin wij de woorden voor elkaar uitleggen). Elk woord heeft een emotionele lading, een klankkleur.

De klankkleur van het woord affectie is voor mij paars. Het rozeachtige fuchsiapaars van het zijden sjaaltje dat F me gaf en dat ik heel devoot, zonder ook maar te durven denken dat ik verliefd was op haar, laat staan zij op mij, aan het stuur van mijn fiets bond toen ik voor de allereerste keer, in 1979 was dat, in een dag of tien Frankrijk van noord naar zuid doorkruiste. Die zoete hunkering werd, op diezelfde reis, door een akelige ervaring tenietgedaan.

Daardoor blijft boven dat woord onvermijdelijk ook een schaduw hangen, een duistere pijn, iets zeer onvolkomens.

Misschien was ik wel al heel oud, te oud toen ik het woord, en de inhoud van dat woord, leerde kennen. Het had in een lichtere, onbeschaduwde tijd moeten gebeuren. Ik had het mij eigen moeten kunnen maken zonder dat het door nare ervaringen werd doorkruist, doorgekruist, meteen al weer uitgewist.

1239 / Blankenberge Staketsel 3/4

Blankenberge Staketsel 2/4

maandag 26 november 2007

Dag 87 vVH&C

071116, 071122 en 071126 – Ik moet eerlijk bekennen, de teasers ‘Roemeens’ en ‘abortus’ hadden mij meer afgeschrikt dan aangesproken. Het was dan ook min of meer toevallig dat ik toch in die zaal belandde. Wie dezelfde redenering maakt en om die reden liever niet naar 4 maanden, 3 weken en 2 dagen gaat zien, ook al heeft die film dit jaar in Cannes de Gouden Palm gewonnen, kan ik vertellen dat hij, of zij, zich laat misleiden door een begrijpelijk maar onterecht vooroordeel. Of anders, en minder omslachtig, geformuleerd: regisseur Cristian Mungiu heeft een meesterwerk afgeleverd en u moet het beslist gaan bekijken, als het nog kan tenminste.

Met een minimum aan middelen sorteert Mungiu een maximaal effect. 4 maanden… levert het bewijs dat je voor kwalitatieve cinema geen schier onbegrensde middelen nodig hebt. Geen computersimulaties, massavernietigingsscènes, acteurs met miljoenencontracten. Meer zelfs: dit is nog eens échte cinema, een door mensen en niet door machines en machinaties gestuurd artefact, een kunstwerk.

In enkele ellenlange shots wordt uitzonderlijk goed geacteerd. Maar misschien is het vooral het camerawerk dat deze film boven zijn eigen grijsheid (Roemenië inderdaad, winter 1987, een kantelend bestel, een goor abortusprobleem) uittilt. Als het echt moet, beweegt de camera, maar het is wel duidelijk dat Mungiu kiest voor een statisch beeld, voor fotografie eigenlijk, waarbij hij de compositie zorgvuldig kadreert en opvallend veel oog heeft voor architectuur en symmetrie. Neem nu de indrukwekkende verjaardagsfeestscène. Wij hebben een van de twee hoofdrolspeelsters tot hier gevolgd. Zij neemt niet deel aan het gesprek dat over en weer wordt gevoerd tussen de feestvierders die links en rechts van haar, aan de twee lange zijden van de tafel, gezeten zijn. Zij zegt de hele tijd niets terwijl de andere aanwezigen honderduit praten. Het gesprek gaat over de toestand in het land, de voedselprijzen, hoe het vroeger was. Ook even over haar, dat het geen pas geeft voor een jonge vrouw om in gezelschap te roken. Bij dat alles wordt de korte zijde tegenover haar ingenomen door de camera, die op de tafel is geplaatst. Daardoor is het beeld symmetrisch verdeeld, het is gericht op een centraal punt achter de jonge vrouw, het vluchtpunt in het perspectief dat wordt gevormd door de twee schuin oplopende lange zijden van de tafel. Enkele van de feestvierders, die het dichtst bij de camera gezeten zijn, vallen zelfs buiten het beeld. Toch horen we hun stemmen. De hele tijd, zeker vijf minuten, zien we, terwijl de andere acteurs een massa tekst debiteren, de jonge vrouw, de mimiek op haar aangezicht: hoe ze daar niet wil zijn, zo snel mogelijk weg wil.

De kunst van het kijken (7)

Dit is de zevende aflevering in een reeks die is gebaseerd op het boek Jon Thompson, De kunst van het kijken, Ludion, 2006. De auteur bespreekt een tweehonderdtal ‘moderne’ schilderijen. De opzet van deze stukjes is dat ik eerst beschrijf wat en hoe ik zie, pas nadien de tekst van Thompson lees en zo nodig mijn ‘lezing’ van het schilderij aanvul.

Alfred Sisley, Kastanjedreef bij La Celle-Saint-Cloud (1865)

Soms gaat in een reproductie zo goed als alles verloren. Dat heb je hier. De glans van de verf, het reliëf van de lagen, de toets, de luminositeit… De reproductie wordt een vlak plaatje, een banaal landschapje dat gevaarlijk dicht bij het betere amateurisme aanleunt.
Hoho, weet je wel over wie je het hebt? Sisley! Juist ja, maar ik wou dat ik het schilderij zag, niet het plaatje. Hoe groot is het bijvoorbeeld? Geen idee. Twintig op dertig? Zou goed kunnen. Met zo’n kunstig gewrochte lijst uit edel hout eromheen. Of gaat het toch naar een meter? Dat zou de zaak veranderen.
Iets aan de toets valt mij op. Diagonale richtingen. Van boven links naar onder rechts gericht. Wijst op linkshandigheid. Maar dat doet er weinig toe. Ook Cézanne is in die toets aanwezig. Dat is al relevanter. In de kleuren ook. Maar die zijn in de natuur en aangezien beide schilders daar naar hebben geschilderd, zijn die kleuren zowel in dit werk van Sisley als in de werken van Cézanne die mij voor de geest staan aanwezig.

Thompson:

Wat betreft de afmetingen zit ik er compleet naast. Het doek meet, van zijn langste zijde, 208 cm!
Sisley had Renoir en Monet als medeleerlingen. Hij was aanwezig op het Salon des Refusés (de gebuisden, zeg maar, in de ogen van de toenmalige officiële kritiek) én op de eerste impressionistische tentoonstelling van 1874. Echte erkenning kwam er pas, door toedoen van Monet, na zijn dood in 1899. Dit schilderij, verwant aan De Gorges d’Apremont rond het middaguur van Rousseau (zie aflevering 2), is nog niet echt ‘impressionistisch’, situeert zich veeleer in het realisme à la Barbizon. Van die school onderscheidt het zich doordat het, na buitenstudies, binnen is geschilderd.
Diepte, zo meldt Thompson nog, wordt gesuggereerd door de van voor- naar achtergrond afnemende detaillering en de overdreven lichtcontrasten.

1238 / Blankenberge Staketsel 1/4

zondag 25 november 2007

Terugblik 427 / 1000

‘Linkerbeen, rechterbeen…’ Jonge, zeer jonge meisjes zingen dit liedje terwijl ze beurtelings op het ene en dan het andere been hinkelend in een rijtje voortspringen. Deze foto maakt mij blij. Ik heb dat moment van kinderlijke vreugde vastgelegd, zodanig dat ik nu, nu ik na lange tijd nog eens de foto bekijk, opnieuw dat liedje hoor en het plezierige van dat moment ervaar. Onbezoedelde kindervreugde. Onvermengd geluk. Hoewel? Wat doet die donkere schaduw in de rechterbenedenhoek? Neen, dat is spijkers op laag water zoeken. Gewoon een ongelukkige schaduw, wegfotoshopbaar. Dáár moet je niet meer achter zoeken. En toch is er iets wat in deze foto, in het huppelen van deze drie kinderen, niet onvermengd is. De wat stijve houding van het eerste kind? Het wat branieachtige lachje op het gelaat van het tweede? Neen. ’t Is in het derde kind dat de momentopname interessant wordt. (Interessant want niet onvermengd.) Zij huppelt uit de maat (waardoor de foto mij doet denken aan die beroemde Abbey Road-hoes). Bovendien zijn er de ontluikende borstjes, waardoor zij, hoewel zij achteraan huppelt, voorlijk lijkt in vergelijking met de eerste twee meisjes. En bovenal: zij kijkt naar de fotograaf. Zij is zich bewust van diens blik, en dus van wat ze aan het doen is. Haar plezier is niet meer onvermengd spontaan en onschuldig… En toch, en toch gaat het nog van: ‘Linkerbeen, rechterbeen…’ En zolang deze foto bestaat zal het altijd zo zijn…

Dag 86 vVH&C

071113 - Ik zou het nooit voor mekaar krijgen om in de namiddag vijf uur ononderbroken te werken. Maar ’s avonds, van acht tot een stuk na twaalf uur lukt het wel. De Psalmen Davids van Schutz op repete (horreur voor melomanen, ik weet het, maar nood breekt wet), alles donker behalve de werkplek, om tien uur een tussentijdse beloning in de vorm van een trappist, en dan, door tijdsdruk gedreven, tot het gaatje in het midden, in het midden van de nacht, tot alles klaar is en af en leverbaar.

1237

Restaurant Uilenspiegel, tussen Wenduine en Blankenberge.

zaterdag 24 november 2007

Dag 85 vVH&C

071113 - Naomi Klein wordt op de televisie door Knack-journalist Joël De Ceulaer geïnterviewd. We vernemen iets over haar nieuwe boek, De shockdoctrine, waarin ze het verband tussen neoliberalisme en op martelingen gegrondveste dictatoriale regimes uitlegt, en waarin ze de term ‘rampenkapitalisme’ introduceert, maar voor ze daarover tot een min of meer genuanceerde uitspraak komt, wordt er al gepeild naar haar emoties, naar haar eventuele feminisme, naar haar plannen voor de toekomst.

1236 / Wenduine 2/2

Wenduine 1/2

vrijdag 23 november 2007

Uit het nieuws

Gisteren in het avondjournaal een bericht over bejaarden die het slachtoffer zijn van geweldpleging. Eén derde van alle bejaarden is ooit al eens het slachtoffer geweest van geweldpleging, zo wordt gezegd. Dat is heel wat, nietwaar. Over welk geweld het gaat, wordt niet gespecificeerd. Er zijn vrouwen die een onschuldig duwtje van hun wederhelft interpreteren als regelrechte agressie, of die een vriendelijke blik op het werk ondergaan als een ongewenste intimiteit. Geweld is een rekbaar begrip. Dat zal dan ook wel in de geesten van ouderen het geval zijn. Maar goed, het staat in een statistiek, dus bestaat het. Het bericht gaat verder. Meestal wordt dat geweld gepleegd door mannen: de echtgenoten, de zonen… Dat verbaast niet. Mannen zijn nu eenmaal sterker, het zijn onbehouwen stieren die je af en toe eens moet luchten of er komen brokken van. Vrouwen in een lijdzame slachtofferrol, mannen als testosteronbommen. Maar de venijnige vrouwelijke en mannelijke badkamervernederingen zijn niet in de statistieken opgenomen. De kilte in het echtelijke bed. Het eeuwige gevit in de keuken. De beknotting. De jaloezie. Maar goed, daarover gaat het bericht niet. Geweld blijft daarin een ongedefinieerde notie, het zal dus wel vooral om fysiek geweld gaan. Slagen en verwondingen. Trekken aan de haren. Nijpen en bijten. Ongewenste seks. Schoppen en krabben. Ik probeer mij daar vanalles bij voor te stellen, maar ik moet eerlijk bekennen: mijn verbeelding schiet tekort om het fysieke geweld bij één derde van alle bejaarden in kaart te brengen. Gifmengerij. Villen. Brandstichting. Moord.

Tot daar zou je nog kunnen zeggen dat het bericht relevant is – hoewel. Er was geen concrete aanleiding. En veel oudjes zullen nu toch alweer een beetje banger zijn dan ze al waren.

Maar dat zijn ze nog niet genoeg, blijkbaar. Want het bericht krijgt nog een staart. Ik verzin het niet en citeer hier letterlijk: ‘In principe kunnen álle ouderen het slachtoffer worden van geweldpleging.’ Geen argument, geen logische afleiding, geen duiding: zo staat het er en zo wordt het gezegd, zonder meer.

Hier gaan minstens vijf mensen over: de onderzoeker, een journalist die van het onderzoek verneemt en het op een lijst met mogelijke items plaatst (die dus het nieuws máákt), een journalist die het nieuws selecteert (kan dezelfde journalist zijn), de eindredacteur, en uiteindelijk de nieuwslezer zelf. Niet een heeft de bedenking gemaakt, blijkbaar, hoe kwalijk dit item is, hoe nefast. Hoeveel inspanningen van individuele mensen, mannen én vrouwen, om een beetje warmte en geborgenheid te creëren en de angst in onze samenleving een beetje terug te dringen hiermee totaal worden genegeerd en tenietgedaan.

Dag 84 vVH&C

071113 en 071123 – Hoe komt het dat Buster Keaton mij meer doet lachen dan bijvoorbeeld Laurel & Hardy? Waardoor is zijn zwart-witte slapstick beter bestand tegen de tijd? Ik vroeg het me af toen ik vandaag op tv een filmpje zag waarin de komiek met de immer treurige blik met een lift probeert te ontkomen aan een dik, op een sigaar kauwend en erg boos kijkend heerschap. Sommige fratsen zijn erover, bijvoorbeeld wanneer de lift door het plafond van de bovenste verdieping de lucht in schiet. Veel meer dan studentikoos geknutsel is dat niet. Maar over het algemeen, en zeker wanneer de gag het niet helemáál van het visuele moet hebben, of van een verrassingselement (dat door decennia vol beelden in een alsmaar sneller wordende wereld allang is achterhaald), roepen deze komische situaties bij mij een mengeling op van glimlach en mededogen, een soort van melancholische genoegdoening, een positieve en zelfs aangename vorm van meewarigheid. Het moet iets met die kop van Keaton te maken hebben. Een kop vol verdriet, maar ook een kop die iets satanisch heeft, een duivelse koppigheid. Iets ongebreideld subversiefs ook, waarbij de Dikke en de Dunne bleek afsteken als de onschadelijke producten van een entertainmentmachine.

De Panne bij valavond 2/2

1235 / De Panne bij valavond 1/2

donderdag 22 november 2007

Dag 83 vVH&C

071113 en 071122 - Het gaat om schakeringen. Als de wolken een donkerder tint hebben dan het water, dan slaat wat daar grijs en grauw aan is om in een feest van licht, in iets zeer aangenaams en indrukwekkends. Dan krijgt alles een kleur, dan wordt de zee groen. Er zijn schuimkoppen, wit en zilver, die zich aftekenen tegen het diepe grijsblauw van de lucht, die er door het contrast nog dreigender begint uit te zien.

Op het strand van De Panne, aan de westkant, naar Frankrijk op, staan twee identieke metalen structuren. Een meter of vijf hoog, oranje van kleur, een twintigtal meter uit elkaar. Dwars op de vloedlijn. Het is mij onduidelijk wat ze daar staan te doen. Is dit een kunstwerk? (Dat wordt een normale reflex als je iets niet meteen kunt thuiswijzen, je zou het op de duur begot niet meer weten.) De oranje staketsels staan daar wel monumentaal te wezen. Daarmee bedoel ik dat ze groter lijken dan hun eigenlijke formaat en de rest kleiner maken. De mensen, bijvoorbeeld, die er onder- of tussendoor wandelen. Die op het zo goed als lege strand hoe dan ook door deze structuren worden aangetrokken. Een mooi motief is het voor foto’s. De kaders kadreren het achterliggende landschap. Het zand, de wolken, de haven van Duinkerke in de verte.

Ik probeer dit te vatten in een foto. Ik loop onder een van de structuren (sculpturen?) door. Draai me om, zie een ander licht: in het noordoosten zijn de wolken donkerder. En er valt licht op de muur van appartementsgebouwen. Het komt van de lage zon, die boven Duinkerke tot onder de wolken zakt. Het licht is fel nu, in zo’n zon kun je niet kijken. De stralen doen het oranje staketsel oplichten.

Een wandeling door een lege vlakte, zand, lucht, voorspelbaar aanrollend water – maar er gebeurt vanalles met het licht, met het perspectief, met kleur…

Amsterdam 2/2

1234 / Amsterdam 1/2

woensdag 21 november 2007

Mijn woordenboek (172)

AFFAIRE

Het woord wordt vooral voor duistere praktijken gebruikt. Zaak, dossier, kwestie, affaire: in dat rijtje hoort het thuis. Met betrekking tot een relatie tussen mensen wordt het ook gebezigd. Als je het dan uiteentrekt, klinkt het tegelijk vreemd en veelzeggend: à faire. Het gaat in zo’n relatie om iets wat niet te laten maar te doen is. (Maar wat je niet kunt laten.) Het gaat in een affaire, denk ik dan, au fond om seks.

Je kunt het woord ‘affaire’ in een grammaticale constructie van het type ‘de affaire-X’ betrekken. (Maar niet als het om overspel gaat.) X, de persoon of instantie die in het onoorbare schandaal betrokken is, wordt daarin aan het woord ‘affaire’ door middel van een koppelteken vastgeklonken. Het lijkt wel een keten. Bij overspel, bij uitstek dé activiteit die met het kwalijke woord ‘affaire’ wordt aangeduid (‘hij/zij heeft een affaire’), is veeleer van óntkoppeling sprake.

1233 / Brussel in rood en groen 3/3

dinsdag 20 november 2007

Dag 81 vVH&C

Geluk

Omdat ik geen honger, geen dorst lijd,
een huis heb, een baan, een voorbeeldig gezin,
duizend boeken, van Sade tot Grimm,
gezondheid, een trouwe maîtresse, veel tijd

voor kunst en liefde of wat daarop lijkt,
de wereld kan zien, mijn tuin cultiveren,
duizend gedichten opnieuw kan proberen
een God te zijn in het diepste geheim,

daarom is het dat ik mijn nagels bijt
in een kamer die niet wordt gelucht,
weerloos geworpen in zoveel geluk
dat ik slechts aan mezelf nog lijd.

071116 en 071120 – Charles Ducal schrijft een wreed gedicht over een wreed geluk. Al meteen met de titel zet hij ons op het verkeerde been. Of juister: met de titel en het eerste woord. Wij lezen: ‘Ik ben gelukkig omdat…’ Wat volgt, lijkt op het eerste gezicht een opsomming van verklaringen voor dat geluk. En het lijkt te kloppen want, inderdaad, wie honger noch dorst lijdt, een dak boven zijn hoofd heeft en werkt, wie daarenboven een gezin heeft, ja zelfs een voorbeeldig gezin, en duizend boeken (duizend!), en ook nog gezond is op de koop toe, die heeft niet te klagen. Maar wacht eens, welke boeken waren dat? Sade tot Grimm? Ducal laat een eerste angel slingeren. Sade is, dat weten we, geen vrolijke Frans, en dat grimmige besmet, mede door het rijm, alsnog dat gezin. Maar goed, elk huisje heeft zijn kruisje – dat wordt al helemaal duidelijk met die trouwe maîtresse (tweede angel, en wat voor een!). Maar goed, er is veel tijd – hoe benijdenswaardig! – en die kan dan nog, zij het na een eerste gapende witregel, worden geïnvesteerd in kunst en liefde. Maar dan volgt een derde graat: of wat daarop lijkt. Het is dus geen échte kunst, geen échte liefde. Dat lijkt zal in de derde strofe resoneren in de onvermengd negatief geladen rijmwoorden bijt en lijd – dat zijn geen angels meer maar doornen. De schijn wordt nog even hoog gehouden: doornen zijn er nu eenmaal (geen rozen zonder…), in de tuin die je moet cultiveren, ook al ga je nog zo vaak op reis om de wereld te zien. Na Sade en Grimm volgt de resignatie van Voltaire wiens tuin, zoals we weten, een bibliotheek was. Tegenover de wereld staat het woord. Duizend, opnieuw duizend, gedichten probeert de dichter een God te zijn, niet in het diepst van zijn gedachten maar in het diepste geheim, alsof het iets illegaals is, dat proberen. Het geluk waarvan sprake is in de titel en waarvan sprake lijkt in de aanvangsverzen, slaat met het eerste woord van de slotstrofe, daarom, om in een nachtmerrie. De omdat waarmee het gedicht opende biedt geen verklaring van de titel maar van wat nu volgt: nagels worden gebeten in een slecht geluchte kamer. Waarom? Daarom! Omdat ik geen honger, geen dorst, enzovoort… De onrust van het nagelbijten wordt veroorzaakt door wat nu net het geluk leek te waarborgen. Wij, lezers, wankelen. En dan is er de afronding, want de ene zin waaruit dit gedicht bestaat (en die ons onweerstaanbaar meevoerde) vraagt, grammaticaal, nu eenmaal om een afronding. En die brengt ons nóg eens uit balans. Er treedt een nieuwe dubbelzinnigheid op: dat zoveel geluk, daar kies je niet voor; dat nagelbijten gebeurt in een toestand van weerloze geworpenheid. Geen positieve notie is dat. Want wat voor een geluk is het nu eigenlijk, dat de dichter ons hier voorspiegelt? Het geluk van het geen honger en geen dorst en het voorbeeldige gezin en de duizend boeken en de evenveel pogingen een God te zijn, of het geluk dat maakt dat ik slechts aan mezelf nog lijd? Het slechts aan zichzelf lijden als luxe, een luxe die… niet gelukkig maakt? De spil van het gedicht is dat daarom: het slaat zowel op het valse geluk dat bestaat uit alles wat ervoor wordt vermeld, als op het negatieve wat er op volgt: het nagelbijten en het ongeluchte en weerloze, en, uiteindelijk, het aan zichzelf lijden: daarom is het […] dat ik slechts aan mezelf nog lijd.

Charles Ducal, Het huwelijk (Amsterdam/Antwerpen 1996)

1232 / Brussel in rood en groen 2/3

Brussel in rood en groen 1/3

maandag 19 november 2007

1231

Dag 80 vVH&C

071106 – Een van de reacties tijdens de uitzending op Radio 1 over de schermutselingen in de Wetstraat (de commissievergadering in het federale parlement waarop de Vlamingen eenzijdig de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde goedkeuren, met als rechtstreeks gevolg het opblazen door de Franstaligen van de regeringsvorming en, op die manier, het ontstaan van een ‘ernstige institutionele crisis’) was – en ik haal ze hier aan omdat ik mij er volledig achter kan scharen: ‘Ik verwijt onze politici dat ze gevoelens van vijandigheid tussen de gemeenschappen van het land aanwakkeren.’ Wat we meemaken is dat een door een minderheid gesteunde politieke klasse dure spelletjes speelt waarmee de meerderheid absoluut niet bezig is en dat dus de democratie in dit land op een ergerlijke manier wordt misbruikt. Ondertussen worden de werkelijke problemen – vergrijzing, integratie, armoede en levensduurte, ecologie – op een schandelijke manier verwaarloosd. De enige Vlaamse onthouding in de commissie was er een van de groene partij. Ik ben daar, als aanhanger van die partij, trots op.

*

Op zo’n dagen van communautaire hoogspanning is het natuurlijk interessant, en voor het gild der mediawatchers absoluut verplichte kost, om eens over de taalgrens heen te zappen. Het contrast tussen het avondjournaal op één en dat op RTL kan moeilijk groter zijn. Waar de zaak-BHV op de Vlaamse zender in tien minuten is afgehandeld, besteden de Waalse televisiejournalisten er une émission spéciale van bijna een uur aan. Waar voor de Vlamingen de stemming in de commissie Binnenlandse Zaken van het federale parlement niet veel meer was dan een logische administratieve afwikkeling, daar spreken de Walen van une agression, en reageren passanten op straat desgevraagd onthutst en verweesd: non, ce n’est pas vrai? De gemiddelde Vlaam is onverschillig, de Walen zijn hevig aangedaan en hun gevoelens oscilleren tussen woede en verbijstering.

Ik zou de kwestie-BHV, die nu dus blijkbaar zorgt voor een zware impasse in de Belgische politiek, niet kunnen uitleggen aan buitenstaanders of buitenlanders. Maar ik moet wel zeggen dat ik, hoewel ik toch, denk ik, meer dan gemiddeld inspanning lever om op de hoogte te zijn, niet wist wat ik op RTL verneem, namelijk dat inwoners van de (territoriaal) Vlaamse, maar overwegend (85%!) Franstalige gemeente Linkebeek met de splitsing van het arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde niet alleen het recht zouden verliezen om in hun taal administratief bediend te worden of om op Franstalige kandidaten uit Brussel te kunnen stemmen, maar ook het recht op een Franstalige rechtspraak. Ik vind dat erg. Dat het blijkbaar zo is, én dat ik dat niet wist.

zondag 18 november 2007

Bea's bananenboom (4)


7 november 18u56

Bea's bananenboom (3)


3 november 11u47

Dag 79 vVH&C

071111 – Ik trakteer mezelf op een stop aan de begraafplaats van Steenbrugge. Een immens domein in volop verstedelijkend gebied. Oude graven met eeuwige vergunningen. Het goedkope, maar daarom niet minder mooie – maar ach, wat is mooi, en wanneer is het relevant zich daar druk over te maken? – contrast tussen de pastelkleuren van de chrysanten en het goudbruin van de ‘statige’ beuken in ‘herfstornaat’. (Clichés zijn niet te vermijden.) De fotootjes op de graven, gevat in ovale emailplakkaatjes. Al die verhalen, al die levens. De zerken die de smaak van de dag volgen: art deco, de zwart-witte mozaïekjes van de jaren zeventig, de krullerige frivoliteit van de artisanale letterkapperij vanaf de jaren negentig. Ik zie op dat hele immense kerkhof drie of vier levende zielen. Een paar oude mannen. Een die een vuurtje komt vragen om een kaars aan te steken, een ander mijmerend voor een graf, waarna hij, met zijn fiets aan de hand, naar de uitgang, naar het leven slentert. Ik ben even buiten de tijd. Wandel wat rond. Probeer met mijn fototoestel deze indruk te vatten. Voel mij op een vreemde manier heel rustig tussen deze honderden stoffelijke resten.

1230

zaterdag 17 november 2007

Dag 78 vVH&C

071105 – S. is naar Leningrad en Novgorod geweest. Ik was daar nooit. Hoe breng je dat over? Zoveel indrukken, wat je allemaal gezien hebt. Zij begint te vertellen. Drie kwartier later staan we nog in dat eerste duistere metrostation, waar onguur uitziende types en dronkaards de aankomende toerist niet bepaald op zijn gemak stellen. Blijkbaar. Maar we zijn ook al in het Hermitage geweest, hebben langs de Nevski Prospekt gelopen, hebben de iconen bewonderd in de Sofiakathedraal van Novgorod. Wat moet je doen als je een reis moet vertellen? Hoe moet je ordenen? Chronologisch, thematisch, anekdotisch? Zijn er foto’s, ansichtkaarten, notities? Welke indrukken had ik in die week? Een dagje Amsterdam, een ontmoeting of twee, lectuur, een televisieprogramma. Niets dat het gewone doorbreekt. Een doordeweekse week. Maar is dat dan overzichtelijk, communiceerbaar? Een week in twee vreemde steden waar de ander nog nooit eerder is geweest, is dat zeker niet. Een niet te slechten taalbarrière, mensen die door je heen kijken: vriendelijk maar beslist. De dynamiek van het reisgezelschap… En dan al die dingen die gezien zijn, gehoord, geroken… Onbestemde angsten, de schrik om ergens te laat te komen of te verdwalen, het verlangen om naar het Marinski Theater te gaan, om de Matisses in het Hermitage te zien, om er oog in oog te staan met de Peterburgse Rembrandts… En dan er ook voor te staan, en wat dat allemaal met je doet… Er is geen beginnen aan. Hoe moet je ooit een fractie van dat alles overbrengen?

S. vertelt. Ik luister. Ik probeer mij een beeld te vormen. Ik weet dat wat ik samenstel uit de door haar aangereikte fragmenten er niet op zal gelijken. Maar ik probeer het toch. Er zit niets anders op.

1229


Brussel, 15 november 2007, 8u10.

vrijdag 16 november 2007

Dag 77 vVH&C

071104 - Hoe zou het komen dat een boek als De cementen tuin van Ian McEwan me niet echt raakt? Hoewel de aangesneden ‘problematiek’, het ‘thema’ zo je wil, toch wel van dien aard is dat je bijna niet anders kunt dan geraakt te worden. Een gezin met vier kinderen. Een Engelse voorstad, een groot huis in een verlaten straat. De vader sterft en kort daarna de moeder. De kinderen blijven achter. Hitte. Ontluikende seksualiteit. Broeierigheid. En de kinderen besluiten om de dood van de moeder niet aan te geven; ze betonneren het lijk in een krat in de kelder. Dat kan dus niet, denk je dan, maar het gebeurt in dit boek toch. ’t Zou me niet verbazen als McEwan het ergens uit een krant heeft – je bedénkt zoiets niet. Het gebeurt dus toch, en je neemt het aan. Dat is: de verdienste van de schrijver. Je neemt het aan en je gaat er in mee. Dat het lijk op een gegeven moment begint te stinken – het zijn niet de etensresten in de op den duur wel zeer verwaarloosde keuken – komt bij je aan als een zeer normale ontwikkeling. Sterk van McEwan. Maar er schort iets aan. Ik weet niet wat. McEwan zet zijn boek heel precies in elkaar. Hij zet hinderlaagjes uit, het zijn truken van de foor. Bij Tsjechov had je het ook: werd er in bedrijf één gewag gemaakt van een geweer, dan kon je er donder op zeggen dat het in bedrijf drie afging. En bij Mulisch, of is het Hermans, valt er ook nooit zomaar een mus van het dak. Het valt niet te vermijden: wil je dat er in bedrijf drie een man wordt doodgeschoten, dan moet er inderdaad een wapen in huis zijn. Maar die kunstgreep, dat de schrijver ervoor zorgt dat het wapen er is, moet onzichtbaar blijven. Bij McEwan is het, naar mijn gevoel, net te gekunsteld. Waarom speelt het boek in de zomer? Omdat dat lijk moet beginnen gisten. Waarom vindt Jack die voorhamer? Omdat die nodig zal zijn om het lijk uit de cement te voorschijn te hakken. Hebt u al ooit eens een voorhamer gevonden? Ik in elk geval niet. Ik wil en kan wel een eind mee met McEwan, maar toch niet helemáál. Dit broeierige boek laat me te koud.

1228

T.

donderdag 15 november 2007

Dag 76 vVH&C

071104 en 071115 - De man naar wie wat verderop een straat is genoemd omdat hij daar woonde, Michel Van Hamme, werd in het Bulskampbos in Beernem standrechtelijk geëxecuteerd. Hij was een verzetstrijder, we hebben het over de Tweede Wereldoorlog. Ik zat in de klas met zijn kleinzoon, een benjamin in een kroostrijk gezin, en herinner mij nu nog hoe grappig ik het vond dat de naam van de straat waar mijn vriendje woonde in het huis dat van zijn grootvader was geweest – hij was erg klein, heette van zijn voornaam zoals mijn broer, was blond en kon goed voetballen – spoorde met zijn familienaam. Ik zag zoiets nog niet direct met mijn straat gebeuren. Er hangt nog altijd een plaquette aan dat huis, een doodgewoon rijhuis aan de Michel Van Hammestraat. Er staat iets op te lezen over een held die stierf voor het vaderland. K vertelt nu hoe hier, in het verlengde van de Michel Van Hammestraat, ten tijde van dat standrechtelijke geweld in Bulskamp, wat verderop in een weide een collaborateur werd neergeknald. K vernam dat van een bejaarde buur. Jongere mensen weten dat niet meer, zegt K. Het gaat verloren. Die anekdote doet J vertellen over een familie die hij goed heeft gekend. Economische collaboratie. Beton gieten voor nazibunkers langs de kust. Dat werd na de bevrijding zwaar aangerekend. De woede en verontwaardiging om de buitensporige sancties verzekerden de voortzetting, gedurende nog vele decennia, van het zwarte gedachtegoed in alvast een deel van de familie. Wit-zwart, hier en daar zit het nog, vermengd met bloed, in de voren van het land, in de steeds dieper wordende groeven op aangezichten, ergens in de aderen onder onze huiden. Hoe lang zeggen ze dat dit soort wonden moet helen? Twee generaties? Die zijn bijna voorbij.

*

De dichter belt me op. Het was lang geleden dat we nog eens contact hadden. Hoe het met me gaat? Ik voel meteen de gêne aan zijn kant: natuurlijk beseft hij dat ik wel al weet dat hij mij iets zakelijks moet vragen en dat hij zeker niet in de eerste plaats geïnteresseerd is in hoe het met me gesteld is. Maar ja, de beleefdheid gebiedt deze omweg. Ik antwoord een beetje stug, in die mate stug zelfs dat ik hem afschrik: ‘Ik wil niet indiscreet zijn…’ Enfin, we komen dan toch op de zakelijke vraag, het heeft iets te maken met het poëzietijdschrift waarvoor ik werk. Wanneer ik de vraag heb beantwoord, raken we alsnog aan de praat over dat persoonlijke. Nu het zakelijke van de baan is geruimd, krijgt de vriendelijkheid vrije baan. We hebben het over hoe afstandelijk beleefdheid en plichtplegingen kunnen zijn. Ik beantwoord nu omstandig de vraag naar mijn toestand. We vinden parallellen in onze levens. ‘Zou het je een plezier doen mocht ik eens langskomen?’ ‘Zeker, ik stuur je alvast mijn nieuwe bundel.’

1227

woensdag 14 november 2007

Dag 75 vVH&C

071104 – Ze hangen er naast elkaar, je kunt er niet naast kijken: de bruine, vaak bijzonder onhandige en nog zeer conventionele schetsen uit de begintijd, en dan geleidelijk: het pointillisme, de zuiderse kleuren, de expressieve arceringstechniek, het vlammende geweld, de woede van de laatste schilderijen. Het Van Gogh Museum biedt het allemaal: de afzonderlijke werken én de hele ontwikkeling. Hoe Van Gogh – zeer laat, op zijn 27ste of zoiets – plotsklaps besloot: Ik word schilder. Zonder daartoe zo op het eerste gezicht het vereiste talent te hebben. Hoe hij op een zeer onhandige manier de invloeden van zijn Franse vrienden verwerkt. En hoe hij dan toch een eigen taal vindt. Een eigen toets, die hem volledig bevrijdt, een toets die een handelsmerk zal worden. Was Van Gogh een getalenteerd schilder? Ongetwijfeld. Was hij een genie? Men zegt het, ik weet het niet. Hij was vernieuwend, dat in elk geval. Maar ik mis bij hem het beredeneerde, het vooropgezette, de logische of beter, noodzakelijke ontwikkeling als van een Cézanne of een Matisse. Wat Dillemans er ook van moge beweren, over de doordachte variatie van arceringen en stippels en toetsen en vlekken waarmee Van Gogh een grasveld doet vibreren – mij komt het veeleer impulsief over. Daarom niet minderwaardig, zeker niet (sommigen gingen in dat beredeneerde te ver, zoals Seurat, of Mondriaan), maar toch: impulsief, niet ‘geniaal’. Niet ‘cerebraal’.

1226 / Brussel Congres 3/3

dinsdag 13 november 2007

Dag 74 vVH&C

071031 – Ik moet mijn typologie mannen-vrouwenboeken bijstellen. Ik zou het beter hebben over boeken van de schrijfschool of de cursus Creative Writing en die van daarbuiten. Zadie Smith lijkt mij zo’n typische vertegenwoordigster van de schrijfschool. En dat dit dan vrouwenboeken oplevert, zal wel: vrouwen vormen nu eenmaal de meerderheid in het doelpubliek, omdat ze meer lezen, omdat ze vaker dit soort boeken lezen.

Bij schrijfschoolboeken krijg je de indruk dat het allemaal een kwestie van metier is. Een schrijfschoolroman biedt niet méér dan de uitkomst van een goed gedoseerde mengeling van ingrediënten, een die pákt. ’t Heeft met kookkunst te maken. ’t Is een soort legering. Alchemie – maar dan in de betekenis van potjes en mengsels, niet van een geniale, meerwaarde creërende optelsom waarbij één plus één méér wordt dan twee. Waaruit dan die mix bestaat? Ik noem maar wat. Verklap de naam van je hoofdpersonage pas na dertig of veertig bladzijden. Zorg voor vaart. Geef je personages tics mee, een eigen taalgebruik, zodat ze gemakkelijk herkenbaar blijven in het bos van personages (want het zijn er altijd veel). Wissel van standpunt. Probeer de lezer telkens te verrassen met uitgerekend de minst verwachte verhaalwending. Zorg dat je naast de verhaallijn een thema hebt, no matter of het over twee Duitse wetenschappers uit de Verlichting gaat, of over wolken, dan wel of het, zoals hier bij Smith, een grabbelton is van gedachten over esthetica en raciale verschillen.

Dat van het prijsgeven van de naam van het hoofdpersonage heb ik nu al vele malen gemerkt (zoals een tijdje geleden ook in De cementen tuin; daar valt de voornaam van de ik, Jack, een eerste keer op bladzijde 39). Het kan niet anders of het moet een voorschrift zijn. Ik ga eens een verzameling aanleggen: de eerste vernoeming van de naam van het hoofdpersonage, op welke bladzijde dat gebeurt.

*

071030 – Een van de mooie dingen gisterenavond in dat portret van schilder Sam Dillemans was de manier waarop die man onbeschaamd uitkwam voor zijn levenskeuze. Alles voor de kunst. En als hij niet schilderde, dan bokste hij tegen zijn bokszak of at hij fruit. En als hij niet schilderde, tegen een bokszak bokste of fruit at, dan las hij. ‘Dit zijn mijn vrienden,’ zei hij, gezeten (en rokend) voor onafzienbare stapels boeken. ‘Al dat geëmmer met vrienden, daar verveel ik me bij. Dat is… gelul.’

Veel van zijn boeken hadden een bibliotheeketiket op de rug. ‘Allemaal uit de kringloop,’ zei Dillemans. ‘Het is een hobby: wereldliteratuur aanschaffen voor minder dan een euro per boek. Kijk, hier een Henry Miller voor twintig cent. Men moet mij niet komen zeggen dat de boeken in de Fnac te duur zijn. “Ik wou dat kopen maar het kost vijftig euro en dat is te veel.” Daarmee moeten ze bij mij niet afkomen. Ga naar de kringloop, zeg ik dan. Genoeg boeken voor minder dan een euro. So what’s the problem?’

Een simplistische kijk, natuurlijk, en de boekenverzameling van Sam Dillemans zag er dan ook een beetje belegen uit. Maar een punt heeft hij wel, natuurlijk, want met de meesterwerken die hij hoe dan ook in huis heeft, kan hij vele jaren voort, en met hypes zal hij ook zijn tijd niet verliezen.

In een van de vele hoeken van zijn collectie stond een stapel in plastic folie verpakte delen van het verzameld werk van Louis Couperus.

‘Als ik een Schopenhauer voor vijftig cent kan kopen, dan is mijn dag goed.’

O ja, Sam Dillemans ging ook wel eens, na gedane arbeid, een koffie drinken in het café op de hoek. Daar trok hij acht minuten voor uit. Voor zijn vriendin, want die had hij ook, had hij elke week negenentwintig uur over. Niet minder, maar zeker ook niet meer.

Bij veel verdwaalde kijkers zal dit portret het romantische beeld van de gekke, wereldvreemde kunstenaar alleen maar hebben versterkt. Het zij zo. Ik voel echter veel sympathie voor deze verbeten, gebeten man. Gespannen aders in de nek, spieren als staalkoord: je had hem moeten zien hoe hij, met ontbloot bovenlijf (een wasbord als buik) al boksend een exposé over schoonheid stond te geven. Over schoonheid.

1225 / Brussel Congres 2/3

Bea's bananenboom (2)


31 oktober 17u21

maandag 12 november 2007

Bea's bananenboom (1)


29 oktober 15u20

Dag 73 vVH&C

071030, 071111 en 071112 - Aan tafel hadden we het over de communautaire problematiek, en over het feit dat die Walen toch wel echt in een ander land leven. G had het voorbije weekend een voormiddag naar de RTBF-radio geluisterd en zich geërgerd aan de voortdurende hetze tegen de Vlamingen. Ik verwijs naar bepaalde uitspraken van Vlaamse politici die, zo dacht ik toch, die negatieve gevoelens bij de Franstaligen zouden kunnen verklaren. Maar ik blijk verkeerd te citeren. Het 'Wat we zelf doen, doen we beter' dat wordt toegeschreven aan Gaston Geens was, zo zegt R, 'Als we het zelf kunnen doen, dan moeten we het beter doen'; en dat Leterme zou hebben gezegd dat de Walen 'te dom' zijn om Nederlands te leren, blijkt ook al een verwrongen quote van 'Als ze het zouden willen, zouden ze het kunnen, maar ze doen het niet. Je zou op de duur gaan denken dat het kwaaie wil is want we kunnen toch niet aannemen dat ze te dom zijn.' Ik leer van dit gesprek dat ik voorzichtiger uiting moet geven aan mijn antiflamingantisme. Voorzichtigheid, overigens, lijkt mij een kwaliteit die in een sterk gepolariseerde, door haatgevoelens en irrationele drijfveren gestuurde omgeving zeker niet overbodig is. Dat blijkt aan deze lunchtafel, hHet zal in het toekomstige België, waaraan nu druk wordt getimmerd, niet anders zijn. Wij onderschatten wellicht de angst en de gekwetste trots aan de andere zijde van de taalgrens.

Aanpassing (080111): De met kleur gemarkeerde woorden moeten weg. Ik laat ze voorlopig nog wat staan om de verandering zichtbaar te maken. Ik wilde niet zeggen dat de lunchtafel deel uitmaakte van de door haatgevoelens en irrationele drijfveren gestuurde omgeving. Enkel dat ik aan die lunchtafel leerde dat een mens beter voorzichtig omspringt met citaten. Met spreken tout court.

*

071030 - Ik zag net op tv een portret van Sam Dillemans, een artiest van 41 die in Borgerhout een eenzame dialoog voort met de grote genieën van de schilderkunst. Of zoiets. Waanzin of groot talent? Hij kon het in elk geval goed zeggen, en ’t was boeiend in beeld gebracht. Inspirerend, hoe die man zijn leven geeft aan een bezeten ambitie. Fruit etend, zware sigaretten rokend, met flink afgetraind lichaam boksend tegen een in zijn met pasteuze doeken en verfspatten en overal rondslingerende boeken en reproducties en cd’s gepointilleerde atelier opgehangen bokszak, met verf aan zijn voeten dansend over zijn doeken, schilderend, krabbend, doorhalend, doordrááiend. En zijn schilderijen mochten er zijn. Ze hebben iets van Van Gogh, van Lucian Freud, van Picasso.

1224 / Brussel Congres 1/3

zondag 11 november 2007

Terugblik 420/1000

Hier ben ik honderden, misschien wel duizenden keren, voorbijgekomen. Zes schooljaren lang, tweehonderd dagen per jaar, meerdere keren per dag. De derde laatste keer was 28 jaar geleden. Daarna, een jaar of tien later, bij een oudleerlingenbijeenkomst, kwam ik hier de voorlaatste keer. En de allerlaatste keer – want ik zal hier nooit meer komen – was op 19 maart 2005 om 23u59. Toen maakte ik deze foto.

Het is vreemd, de ervaring dat deze foto, het beeld daarop, zich als een gordijn voor die honderden keren heeft geschoven. Als ik aan die school zal terugdenken, en meer bepaald aan deze trap, dan zal ik voortaan deze foto zien, en niet de talloze rechtstreekse indrukken die ik er heb opgedaan.

Het is een bekend mechanisme, en mede daardoor is fotografie zo’n boeiend medium: het vermogen van foto’s om zich vóór de herinnering te plaatsen. We herinneren ons niet de feitelijke werkelijkheid, maar de foto die we ervan hebben. We herinneren ons de herinnering, en in een nog later stadium herinneren we ons de herinnering van de herinnering. Enzovoort. We drijven op ons vlotje ‘heden’ steeds verder af van het verleden zoals het in ons geheugen is ontstaan en door toedoen van een alsmaar veranderend heden blijft veranderen, zoals in een bos elke nieuwe herfst een nieuw laagje humus legt, vele lagen van verleden en van verleden verleden.

Fotografie maakt op die manier het verleden onwerkelijker dan het is. Eigenlijk precies zoals overleveringen en verhalen doen. Fotografie heeft met realisme minder te maken dan wij geneigd zijn te denken.

Dag 72 vVH&C

071029 en 071111 – Begonnen in Over schoonheid. Zadie Smith valt, zoals te doen gebruikelijk in het hedendaagse proza, in medias res. Je moet erg aandachtig lezen want het is een en al verse personages en nieuwe situaties, maar je kunt er natuurlijk op vertrouwen dat de auteur net genoeg informatie aanreikt om het allemaal begrijpelijk te houden. Een ‘vrouwenboek’, denk ik zo op het eerste gezicht (niet seksistisch bedoeld, enkel op basis van mijn rudimentaire literatuurtypologie). Maar ik houd mijn – wellicht voorbarig – oordeel nog een beetje in beraad want ik besef ook wel dat de roze kaft met de bloemkrullen mij, al is het maar op een onbewust niveau, op het verkeerde been dreigt te zetten. Ik stootte, in dat boek, op een verwijzing naar Matheus 24, en dat bijbelhoofdstuk heb ik dan ook maar gelezen: over de nakende dag des Heren, ‘er zal geween zijn en tandengeknars’ – wat een mooi proza! Verrassend actueel ook, na alweer een onheilspellend rapport van de Verenigde Naties over de klimaatopwarming en de milieuvervuiling. Strekking van dat rapport: we zijn met zijn allen naar de verdoemenis aan ’t gaan. ‘Aanstonds na de verschrikkingen van die dagen zal de zon verduisteren en de maan geen licht meer geven, de sterren zullen van de hemel vallen [zoals ergens, als ik mij goed herinner, ook in Roemloze levens wordt gememoreerd] en de hemelse heerscharen in verwarring geraken…’ ‘Voorwaar ik zeg u: geen steen zal hier op de andere gelaten worden, alles zal worden verwoest.’ (Uit de vertaling van de Katholieke Bijbelstichting, haar cursivering.)

1223

zaterdag 10 november 2007

Overschrijven (74)

Wie een vriendelijk leven wil leiden, zou geen beloning moeten willen in een hiernamaals.

JWL, notitie 794

1222

G. met tong (rechterpaneel van een drieluik).
Gerd Ververs stelt van 25 november tot 14 december schilderijen tentoon bij Croxhapox, Lucas Munichstraat 76, Gent.

vrijdag 9 november 2007

Dag 71 vVH&C

071029 – Maceo Parker. Heeft nog meegespeeld in de band van James Brown. Een zwarte man met hippe tics, omringd met een zeer professioneel klinkende, en ogende, funkband. Het eerste halfuur van het concert in de Brugse Magdalenazaal, waar ik in een impuls naartoe ben gegaan, is spetterend. Een perfect uitgebalanceerde klank, de totále beheersing van de funkvibes – of hoe noem je dat. Maar dan slaat de routine toe, een verveeld afhaspelen van de set, de man stelt wel twintig keer zijn groepsleden voor… De gitarist slaat zich ferm tegen zijn goesting door een solo, die bruusk wordt afgebroken door technische beslommeringen… Dan mag de stevig gebouwde backing vocaliste – een hele bos hout voor de deur – eens flink haar toeter openzetten: ze palmt met groot gemak de Brugse harten in. Een hoogtepunt is een jazzy bewerking van McCartneys ‘My love (does it good)’, wat jammer genoeg alweer een aanleiding vormt voor Maceo om tot den treuren te herhalen hoe graag hij ons allemaal ziet. En ook ‘To be or not to be’ (zie de afgelikte versie op YouTube) viel te pruimen. Het concert bloedt langzaam dood, en het publiek is, naar mijn smaak, niet kritisch genoeg om het niet te pikken.

1221 / Begraafplaats Steenbrugge 6/6

donderdag 8 november 2007

Mijn woordenboek (171)

AFDWINGEN

Inboezemen, aanjagen: dat zeg je als je bepaalde eigenschappen in die mate zéker hébt, dat ze niet anders kunnen dan bij de ander een reactie oproepen: schrik, angst, ontzag… Afdwingen daarentegen, van respect bijvoorbeeld, lijkt je te moeten doen op basis van iets waarover je minder evident beschikt – wat verklaart dat dat respect er niet noodzakelijk komt. Dat respect moet je dan krijgen – of het er komt, heb je niet in de hand. Afdwingen lijkt een usurpatie, iets verkrijgen waarop je op basis van wat je in de weegschaal werpt geen aanspraak kunt maken. Dat verandert veel aan de waarde van het afgedwongene. De waardevolste ‘dingen’, die waar het in het leven echt om gaat, kun je niet afdwingen: geluk, liefde, vriendschap, erkenning. (Precies daardoor zijn ze zo waardevol.) Vandaar ook de hoop: dat ze je te beurt zullen vallen, dat de genade het je zal gunnen. En het geloof: dat het mogelijk is en dat je, als je je best doet, zult krijgen wat je toekomt. Noem mij een moreel meritocraat: ik weet wel dat het niet altijd zo loopt, en eigenlijk zelfs maar zelden, maar ik hoop en geloof desalniettemin in het vermogen om geluk, liefde, vriendschap, erkenning te verdienen, wetende dat het onmogelijk is om deze hoogste ‘dingen’ af te dwingen. Met nietsdoen kom je er niet, dat weet ik wel, maar een zekere gelatenheid is mij in deze toch ook niet helemaal vreemd.

*

Opmerkelijk wat een gezicht als dat van Carl iemand kan laten doen om die glimlach nog eens te kunnen zien.

Zadie Smith, Over schoonheid, 76 (Amsterdam 2007)

Vanmorgen in de Drukpersstraat/rue de la Presse

De straat kreeg haar naam in een tijd toen pers en drukpers nog synoniemen waren. En toen graffiti nog niet bestonden. Het bekladde gebouw, tussen haakjes, is het Vlaams Parlement.

1220 / Begraafplaats Steenbrugge 5/6

Begraafplaats Steenbrugge 4/6

woensdag 7 november 2007

...

Mijn woordenboek (170)

AFDWALEN

Waarvan, en wanneer heb je het door? Als de hoofdweg volledig uit het zicht verdwenen is? Als je de hoofdweg niet meer terugvindt? Wanneer slaat het afdwalen om in verdwalen?

‘We dwalen af’: dat hoor je vaak. Maar een objectieve vaststelling is dit niet in eerste instantie. Het is performatief taalgebruik, méér dan louter een vaststelling. Het is, onder andere, een herbevestiging van de veronderstelling dat aan het gesprek een vooropgestelde richting voorafging en een oproep om daarnaar terug te keren. Het ging toch érgens over gaan? De dwaling veronderstelt de aanwezigheid van een richting, van een waarheid. Of toch minstens van een veronderstelde waarheid. Preciezer, of meer nog: de dwaling (en dus de afdwaling) veronderstelt de aanwezigheid van de veronderstelling dat er zoiets als waarheid bestaat.

Dat probleem heeft wie van de postmodernistische kunne is niet. Dan heb je geen last van die éne waarheid die als een lichtend baken voor je uittorent en elke frivole afwijking of omweg al meteen verdacht maakt of als tijdverlies brandmerkt. Er is geen waarheid, of er zijn er meerdere. Afdwalen maakt niets uit want alles wordt dan, welbeschouwd, een afdwaling – en de uitspraak ‘We dwalen af’ een eenvoudige, nuchtere en berustende constatatie van een voortdurende, tot norm gepromoveerde toestand. Die eventueel gepaard kan gaan met een zekere melancholie. Of een onzekere melancholie. Het afdwalen zelf is nu de weg; wie rechtdoor op een verondersteld doel afstevent, doolt. De essentie ligt in de omweg. Wie vindt heeft slecht gezocht; we vinden, op onze dwaalwegen, wat we níet zochten, of dan toch datgene waarvan we niet wisten dat we het zochten. Kúnnen we eigenlijk nog wel zoeken als er geen richting meer bestaat?

1219 / Begraafplaats Steenbrugge 3/6

Begraafplaats Steenbrugge 2/6