dinsdag 7 januari 2025

een mooi moment, vorige week 105

241229

SOUND AND VISION


Mijn eerste muzikale helden, The Beatles, bestonden al niet meer toen ik oud genoeg was om ze te leren kennen. Hoe die kennismaking zich omstreeks 1974 voltrok, heb ik verteld in Populierendreef 29 (pp. 111-113). Het was dan ook heel logisch dat ik als vanzelf geïnteresseerd was in het verdere verloop van de carrière van Paul McCartney. (Mijn interesse voor John Lennon zou pas later vorm krijgen.)

Kort na het splitten van The Beatles bracht McCartney een soloalbum uit. Mijn zus bracht die plaat mee van de bibliotheek. Ik geraakte er meteen aan verslingerd. Nu nog kan ik hem helemaal afspelen. Omdat ik geen platendraaier meer heb, doe ik dat in mijn hoofd. Mijn lievelingsnummer op McCartney, zoals die plaat heet, is ‘Maybe I’m Amazed’. Niet veel later kwam dan de elpee Band on the Run. Dat was de eerste plaat die ik met mijn spaarcenten kocht. Ik vind hem nog altijd een van de allerbeste popplaten, zeker het nummer over het inmiddels alweer al geruime tijd verstreken jaar ‘Nineteen Hundred And Eighty Five’, met daarin de omineuze regel ‘No one will be left alive in nineteen hundred and eighty five’. Ook Venus and Mars vond ik een keitoffe plaat – veel later, in 2002, toen in Brugge het Concertgebouw in gebruik werd genomen, zou de inwendige platenspeler altijd wanneer ik daar passeerde de titeltrack ten gehore brengen, meer bepaald de onsterfelijk binnenrijmende versregel ‘There's a rock show at the Concertgebouw’.

Daarna volgde ik Wings nog een tijdje, tot zij te soft werden en mijn aandacht verschoof naar andere coryfeeën: Rod Stewart, Pink Floyd, Dire Straits, U2, dEUS et tutti quanti. Tot ik uiteindelijk mijn belangstelling voor popmuziek verloor, geen tijd meer had om al het nieuwe te volgen en nostalgisch bleef hangen bij wat ik ooit goed had gevonden.

Een van de zaken die ervoor hebben gezorgd dat die nostalgie nogal krachtig is geworden, was ongetwijfeld het feit dat er indertijd nauwelijks ‘input’ was. Op popmuziek rustte in de Populierendreef 29 een taboe – er kon enkel clandestien naar worden geluisterd. Beeld was al helemaal niet voorradig, wat het mysterie natuurlijk alleen maar vergrootte en de nieuwsgierigheid aanwakkerde. Schaarste is altijd een brandstof voor interesse; dat geldt ook in andere domeinen die het leven verdraaglijk maken: onder meer sport, gastronomie, roesmiddelen en seks.

Nu besef ik dat ik het toen normaal vond dat er geen beeld – stilstaand en al zeker geen bewegend – voorradig was. Een foto van Paul McCartney was al heel wat. Ik denk niet dat ik hem in die tijd ooit op televisie heb gezien. Net zo is het nu evident dat alles met een paar ‘clicks’ onmiddellijk beschikbaar is. Het laat zich raden welke impact dat heeft op de beleving.

Deze gang van zaken verklaart de verwondering die mij nu overvalt bij het bekijken van de documentaire One Hand Clapping (nog tot 22 maart op VRT MAX): dit is de eerste keer, na een halve eeuw, dat ik zie wat ik indertijd zo graag hoorde en merendeels nog altijd graag hoor. Ik zie een paar rasmuzikanten en een opvallend toonvaste Paul McCartney, die toen, zelfs na acht jaar Beatles, nog altijd maar een prille dertiger was. En natuurlijk is wijlen Linda Eastman van de partij – maar die maakt op mij een minder sympathieke indruk. Opeens vermoed ik dat de Beatlesbreuk niet alleen door Yoko Ono kan zijn veroorzaakt.

Wie geen tijd of zin heeft om de hele documentaire te bekijken, schuive mee aan vanaf 45:00. Daar heb je een hilarische opname van ‘Live And Let Die’. Enkele leden van het ingehuurde orkest hebben duidelijk bedenkingen bij het naar hun smaak blijkbaar minder ernstig op te vatten genre. En/of kijk vanaf 49:00, waar een curieus gemonteerde versie te zien is van ‘Nineteen Hundred…’. We zien eerst Paul solo aan de piano, waarna hij vocaal uit de bol gaat op de ‘volle versie’ met band en orkest – ik kan me daarbij niet van de indruk ontdoen dat hij dit zelf ook een van zijn allerbeste nummers vindt.