maandag 20 januari 2025

boekverhaal 9

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.

maart 1978


ARENDS EN DE DUIVEN


Ik weet dat ik anders ben dan andere mensen en dat ik daar voor gestraft word.’ Zo luidt een van de zinnen die ik – uiteraard met potlood! – heb onderstreept in mijn exemplaar van het Verzameld werk van Jan Arends. Of neem deze: ‘Van het weinige schone dat het leven te bieden heeft moet de dichter een lied maken.’ Neen, een vrolijke Frans was die Jan Arends beslist niet. Een andere onderstreepte zin: ‘Onze huisbaas heette Drubbel.’ Dat is een ander register, maar het is dan ook een onderstreping voor persoonlijk gebruik want mijn huisbaas in Leuven, de naast mijn kot wonende eigenaar van het pand aan de Vesaliusstraat waarin ik de eerste helft van de jaren tachtig van de vorige eeuw een onderkomen had, heette zo, of toch bijna: niet Drubbel maar Druppel. Zo heette mijn huisbaas: Druppel.

Jan Arends is vooral bekend van zijn gedichten die, met hun typografische vorm, door toedoen van de zeer korte regels uitermate verticaal ogen en op die manier lijken uit te beelden hoe hij aan zijn einde kwam: door zich uit zijn op het Roelof Hartplein te Amsterdam uitkijkende raam naar beneden te laten vallen. A la Hrabal, zeg maar, met dien verstande dat er bij Arends geen twijfel over lijkt te bestaan dat hij zich wel degelijk intentioneel met de straatkeien wenste te vermengen. Arends voederde geen duiven, zoals zijn Tsjechische collega graag deed. Hrabal nam te dien einde in een vensteropening plaats. Hij was meestal stevig gemarineerd, om niet te zeggen vaak straalbezopen, wat de hypothese van een onbedoelde accidentele val in de hand werkt. Arends voederde dus, gevaarlijk uit zijn raam hangend, geen duiven. Al lijkt hij mij wel het type mens te zijn geweest dat zich aan de activiteit van het duiven voederen zou kunnen overgeven. Zo misantroop en eenzaam was hij wel. Het is geen onwrikbare wetmatigheid, maar het valt toch op dat wie moeilijk met mensen overweg kan, zich vaak aan dieren hecht.

Ik heb, voor zover ik mij kan herinneren, ooit één keer in Amsterdam overnacht. Dat was in het appartement dat S. toentertijd betrok, uitgerekend aan datzelfde Roelof Hartplein. Maar dat geheel terzijde, al blijkt ook hier weer dat alles met alles verbindbaar is.

Mijn zestienjarige zelf had nog nooit van Jan Arends gehoord toen mijn vriend Hendrik D. mij dat boekje in mijn handen duwde. ‘Dàt moet je eens lezen,’ zei Hendrik. Toen al was ik niet geneigd lectuuradviezen van vrienden in de wind te slaan. En dus las ik de onafgewerkte en postuum verschenen verhalenbundel Ik had een strohoed en een wandelstok, die nu in het Verzameld werk amper vijftig bladzijden beslaat. Ik houd er een vage herinnering van somberheid en min of meer gecontroleerde gekkigheid aan over. Arends was constant depressief, en als hij niet als huisknecht de kost verdiende zat hij in de psychiatrie. Als patiënt welteverstaan.

Hoe zou het nog met Hendrik zijn? Ik was erbij toen hij trouwde in Lovendegem en verloor hem daarna uit het oog. Zijn vader Omer – oe mèr oe liever – was een legislatuur lang schepen van Cultuur geweest en keek door het gat in zijn meetlat wanneer hij ons in de studiezaal ferm tegen zijn goesting in het oog moest houden. (Ik heb die anekdote verwerkt in Het maaiveld.)

Waarom Hendrik per se met Arends mijn horizon wilde verbreden, werd mij niet in eerste instantie duidelijk. Pas in tweede instantie, een instantie die vier decennia op zich liet wachten en zich pas aandiende toen ik Arends eindelijk nog eens ter hand nam, begon het mij te dagen dat de man zijn unieke plek in de Nederlandse letteren ruimschoots verdient. Maar toen had ik ook al Nescio en het een en ander van Kafka en Robert Walser achter de kiezen. Dat helpt wel om Arends te vatten.

Nog eentje om het af te leren: ‘Ze haat mij zoals mensen ratten haten. Ze weet alleen niet hoe ze mij dood moet trappen.’

Kijk, dat is het voordeel van onderstrepen: je hoeft het hele boek niet te herlezen om meteen weer in de sfeer te geraken.

Jan Arends, Ik had een strohoed en een wandelstok, in: Verzameld werk (1994)
https://www.dbnl.org/tekst/aren004ikha01_01/aren004ikha01_01_0001.php