In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.
december 1978
HESSE-MANIA
Hoewel ik het bezit, kan ik het niet lezen. En neen, dat heeft niets met de inhoud te maken, zoals wanneer je bijvoorbeeld zou zeggen: ‘Na kennis te hebben genomen van zijn antisemitische pamfletten kan ik geen Céline meer lezen, hoe goed zijn romans ook mogen zijn.’ (Voor alle duidelijkheid: ik zeg dat niet.) Of: ‘Na alle pedofilieschandalen kan ik geen boeken van Gerard Reve meer lezen waarin onbeschaamd de knapenliefde wordt bezongen, al dan niet gestoffeerd met een nuffige Mariadevotie.’ (Ook hier: ik zeg dat niet, al moet ik wel zeggen dat de talrijke boeken van Gerard (Kornelis van het) Reve die ik in huis heb, ongeveer álles van hem, hier toch vooral stof staan te vangen.) Neen, als ik zeg dat ik het boek waarover ik het nu wil hebben niet kan lezen, bedoel ik het niet in die zin maar in een louter fysieke, materiële zin.
Het exemplaar van Zinnig eigenzinnig van Hermann Hesse, deel 21 in de reeks privé-domein, is namelijk niet opengesneden. Martin Ros, bezieler van de reeks, wou de vormgeving en bezorging van autobiografische geschriften en brievenboeken – vandaar de naam ‘privé-domein’ – op Franse leest schoeien: daar liet de uitgever het opensnijden van de ingebonden katernen aan de koper/lezer over, wat wel iets had natuurlijk, alsof je een cadeau uitpakte.
Ik ben niet van plan mijn exemplaar open te snijden want dan zou ik, vermoed ik, de geldelijke waarde van dat boek, die in onopengesneden toestand toch substantieel moet zijn, aanzienlijk verminderen. Als ik al de behoefte zou voelen om Zinnig eigenzinnig te lezen, dan ga ik wel naar de bibliotheek – al is de kans dat ik het daar aantref, gezien de onbegrijpelijke saneringsvlagen die er op regelmatige basis woeden, als bosbranden in Californië, allicht gering.
Dat lezen zou een herlezen zijn want in 1978 las ik dit boek van Hesse, een compilatie van losse verhalen, fragmenten en gelegenheidsstukken, een eerste keer.
De voornamelijk hippiegestuurde revival die de interbellumauteur Hermann Hesse ook in ons taalgebied kende was toen al in grote mate voorbij. Zijn non-conformistische en in oosterse wijsheden grossierende verhalen, waarin met wat goede wil een kritiek op de westerse moderniteit te ontwaren viel, bracht de maatschappijkritiek waarmee het langharig werkschuw tuig zich tussen twee joints in onledig placht te houden op smaak. Het waren, simultaan en onafhankelijk van elkaar, mijn vijf jaar oudere zus en mijn vriend Hendrik (zie boekverhalen 9), die mij op het spoor van Hesse brachten. Ik verslond hem gretig: Reis naar het morgenland, Siddharta, Sprookjes, Tussen de raderen, Klingsors laatste zomer, De kleine wereld en uiteraard ook De Steppewolf.
Van De Steppewolf maakte ik voor school – ja, in die tijd deed ik zoiets alleen voor school, omdat het moést – een bespreking. Die was in die mate enthousiast voor het in dat boek tentoongespreide defaitisme dat mijnheer Allevier zich zorgen maakte en op een van de avonden kort nadat ik mijn werkje had ingediend bij mij thuis op bezoek kwam, in de Populierendreef 29, om mijn ouders te wijzen op de gevaren van het te-veel-Hesse-lezen. Mijn ouders plachten zich niet bezig te houden met wat ik las en dat deden ze nu ook niet. En voor mij was de waarschuwing natuurlijk alleen maar een aanmoediging om het omgekeerde te doen, en dus verslond ik gretig, op zoek naar nog meer defaitisme dat mijn levensgevoel van dat moment zou bevestigen: Knulp, Peter Camenzind, Voetreis door de herfst, Gertrude, Narziss en Goldmund, Siddharta en, jawel, Zinnig eigenzinnig, dat ze toen in elk geval wel in de bibliotheek voorradig hadden want natuurlijk kocht ik toen nog niet al die boeken. Enfin, tegen 1980 had ik zowat de hele Hesse-catalogus doorgenomen. Daarmee was mijn Hesse-honger gestild. Later herlas ik nog eens Peter Camenzind en De Steppewolf, maar de thrill was gone: het zei me niet veel meer.
Hermann Hesse, Zinnig eigenzinnig (1972)