vrijdag 29 juli 2016

de zomer van 2016 – 41



28 juli

In het middagjournaal op tv: een man van een jaar of 35 stapt met drie koters achter zich aan en een smartphone voor zijn neus op de Tynecot-begraafplaats nabij Ieper. Geen vrouw in de buurt. Ook niet onder de duizenden uniform-witte zerken.

Natuurlijk is er niets mis met een escapistisch spelletje Pokémon-jagen en natuurlijk ben je een ouwe zeur als je je daarover opwindt. Er schijnt een taboe te rusten, zeker voor een man in zijn midlife, op het formuleren van kritiek op dergelijk gedrag. ‘Je bent afwezig, vader, je doet er niet meer toe, leg je daar maar bij neer en schuif je frustraties niet op ons af.’ Zoiets. En bovendien: ‘Jouw generatie heeft het veel gemakkelijker gehad dan de onze het ooit zal hebben. Kijk eens wat voor een wereld je voor ons nalaat. Dus, rot op, zeiker, en laat ons ons amuseren, nu het nog kan.’ Zoiets. Of nog: ‘Jij begrijpt niets van hoe wij met de technologie omgaan. Steek je neus maar terug in je muffe boeken.’ Zoiets.

Dat zijn de onuitgesproken nevengedachten die ik dan wel eens in een minder vriendelijke bui kan hebben.

Ik trek het op flessen, ik weet het. Maar het kan soms nuttig zijn de zaken op scherp te stellen.

Het was mijn neef A. die me op dat technologieargument wees, en dat was voor mij een openbaring. Ik citeer even uit een private message – hij laat weten dat hij mij dat niet kwalijk neemt: ‘En wat je zegt over “oudere mensen”: de kennis en ervaring die die mensen aan jongeren zouden kunnen doorgeven wordt zeer gemist. Vandaag denkt iemand van 20 dat hij even wijs is als iemand van 70 en hij/zij wordt daar door de maatschappij ook in bevestigd. Kennen deze jonge mensen nog een gevoel van nederigheid? Het is niet omdat ze mee zijn met de nieuwste technologische snufjes, dat ze veel te piepen hebben. Elke aap met een smartphone is tegenwoordig even belangrijk als iemand die met kennis van zaken interessante meningen kan formuleren over belangrijke maatschappelijke thema’s. Tamelijk problematische evolutie. De technologie is in een aantal opzichten een kanker met ernstige uitzaaiingen. Ik zie dat niet zo rooskleurig tegemoet.’

A. heeft het verder in dat bericht ook nog over de vertwijfeling en de eenzaamheid in de samenleving zoals hij haar kent, en over de verharding, onder meer in het taalgebruik op de sociale media. A. is 29 jaar en een bewust niet-bezitter van een smartphone.

Maar goed, Pokémon. Er zijn, grosso modo, twee aspecten die zo op het eerste gezicht het belichten waard zijn. (Er valt nog veel meer over te zeggen.) Pokémon als metafoor en Pokémon als feitelijkheid.

Over de metafoor had ik het gisteren al. Het gaat mij daarbij vooral om de relatie tussen het spelende individu en de werkelijkheid. Er zit al lang een scherm tussen die twee. Maar nu lijkt het erop dat deze virtualisering zélf gethematiseerd wordt. Door die kinderen/jongeren/volwassenen de straat op te sturen, tóónt dit spel hoe vervreemd van de werkelijkheid ze zijn. Voorovergebogen starend op dat schermpje verplaatsen ze zich door een werkelijke straat om daarin een virtueel wezen te vangen. Laat mij even een extern standpunt innemen. En dat hoeft dan nog niet eens een verdwaalde bezoeker van een andere planeet te zijn. Een sans papiers of zogenaamde ‘illegaal’ is hier ook dienstig: ‘Hoe moet ik mij in gods- of Allahs naam in een samenleving integreren waarin de mensen duidelijk niets met elkaar te maken hebben? Wil ik mij wel in zo’n samenleving integreren?’

Voorstanders zeggen: ‘Pokémon-spelers hebben sociaal contact.’ Of ze zeggen: ‘Zo komen ze nog eens buiten.’ Ik kom bij het tweede aspect: Pokémon als feitelijkheid.

Mijn zoon (24, ook een bewust niet-bezitter van een smartphone) vertelt mij hoe er gisteren in Brugge, op de Burg, een verzamelpunt was. Wat dat precies is, weet ik niet, het heeft iets met de aanwezigheid van een zeldzame pokémon te maken waar dus veel jagers op afkomen, maar ook met de mogelijkheid om met andere spelers te ruilen (ik vermoed dat het is zoals vroeger met de prentjes met Panini: je kunt met jouw dubbele exemplaren de gaten in de collectie van een ander helpen opvullen). Welnu, er is inderdaad uitwisseling. Die gebeurt met de smartphone: er is dus een digitaal contact tussen twee personen die binnen hand- en oogbereik tegenover elkaar staan, en dat is het dan qua sociaal contact want er moet onmiddellijk voortgejaagd worden. Zelf had ik het genoegen enkele dagen geleden ook eens wat jeugdige spelers te zien voorbijkomen. Het was al donker, hun aangezichten waren blauwig verlicht. Achter elkaar stapten ze door de straat, wat later passeerden ze nog eens door mijn blikveld maar dan in de omgekeerde richting, en ten slotte gingen ze naast elkaar op een bank zitten. Ze spraken niet met elkaar, bleven intensief met hun smartphone in de weer. Géén onderling contact.

De Burg overigens, werd gisteren als een vuilstort achtergelaten (zegt mijn zoon).

Maar ze komen toch buiten? Ja, dat is ontegensprekelijk waar. Stappend, fietsend, achter het stuur van de auto: er wordt duchtig gepokémond. Zonder omkijken, zonder al te veel consideratie voor de veiligheid van de andere weggebruikers, laat staan voor de genius loci. Er zijn al oproepen en smeekbedes uitgesproken van privépersonen, priesters, begraafplaatsverantwoordelijken, concentratiekampbeheerders om alstublieft niet de privétuin c.q. de kerk, het Commonwealth War Cemetery of – godbetert – de Auschwitz-site op ongepaste wijze te betreden.

Een Facebookcontact verdedigde gisteren de hype: ze was met haar 9-jarige zoontje in de kathedraal van Luik geweest. Het kind was daar anders nooit voor te vinden maar nu hoopte hij er ‘tempelpokémons’ te vinden. ‘Kijk naar het plafond,’ spreekt de moeder, ‘en zo zijn we’, schrijft ze, ‘tot een gesprek gekomen over de drive van kathedralenbouwers.’ Pokémon als didactische list, als het ware, en inderdaad: ‘met begeleiding van een volwassene kan een kind echt in contact komen met monumenten, gebouwen, omgevingen’. Oké, maar ik mis hier toch consideratie voor de plek. Ben ik ouderwets als ik het misplaatst vind om op een ‘heilige’ plek een computerspelletje te spelen? Ja? Wel, dan ben ik zeer graag en overtuigd ouderwets.

En ja, dan was er nog die man op Tynecot. Of hij het wel een geschikte plaats vond om op pokémons te jagen? Had hij blijkbaar nog niet over nagedacht. ‘Maar er zitten er hier wel veel!’

Op Tynecot, leert Wikipedia, ‘liggen 11.957 doden begraven, waarvan 8369 niet meer geïdentificeerd konden worden’.