maandag 17 augustus 2015

op verhaal 67



Territorium

Hij had die avond zijn moed bij elkaar geharkt, zijn lethargie doorbroken, zijn lot in eigen handen genomen. Hij had zichzelf ertoe kunnen bewegen om naar de film te gaan. Een klein filmpje, in de kleinste zaal van de arthousecinema in zijn stad – het soort film dat door elke bioscoopuitbater die zijn rekeningen goed bijhoudt met de grootste terughoudendheid wordt bekeken en meestal linea recta naar de distributeur wordt teruggestuurd.

Het was een Waalse film: Le vélo de Ghislain Lambert. Het verhaal van een gesjeesde profwielrenner en het zou dus wel een amusante spielerei worden – maar het zal toch vooral aan de bicyclistische sympathieën van de bioscoopgerant te danken zijn geweest dat Ghislain Lambert hier vanavond zijn koldereske criterium mocht komen rijden. 

Veel volk was er in elk geval niet komen opdagen. Frank telde in de zaal – en hij telde zichzelf niet mee – zeven mensen. Ver van hemzelf in zijn eigen rij had een koppel plaatsgenomen. Vijftigers. Op de achterste rij zaten in zijn rug twee koppels van ergens voorin de veertig – de kinderen zouden al groot genoeg zijn om de avond alleen door te brengen. (‘Ga maar, mama, wij redden het hier wel.’) Tussen beide paren waren slechts drie stoelen vrij gelaten – dat creëerde in de voor het overige nagenoeg lege zaal een bijna losbandige nabijheid.

Er zou een regel moeten bestaan, overwoog Frank, die bepaalt dat het aantal stoelen dat bij het betreden van een nog grotendeels lege zaal onbezet wordt gelaten even is. Want mensen komen nu eenmaal vaker met twee of vier naar een film kijken dan in oneven aantallen: één of drie. En als de zaal volloopt, wordt het lastig voor koppels om toch nog samen te kunnen zitten. Dan moeten ze aan koppels die daar al een tijdje zitten, en die hun jassen op de lege stoelen naast of voor zich hebben neergelegd, vragen om één zitje op te schuiven. Waarop een stoelendans volgt die altijd een beetje gênant is, zeker als de film al van start is gegaan, en die in elk geval zou kunnen vermeden worden indien de mensen die het eerst aankomen op een doordachte wijze hun plaats zouden uitkiezen.    

Drie rijen voor Frank zit ten slotte dat meisje. Ze zit er alleen. Ze wacht wellicht op een vriendin, overweegt Frank. Of op een vriend. Háár vriend, met wie ze in de zaal heeft afgesproken. Wellicht komt hij van zijn werk en moet hij hemel en aarde bewegen om nog op tijd te zijn voor de film. Zij houdt het zitje naast zich voor hem vrij en heeft hem al op voorhand gezegd waar in de zaal hij haar moet zoeken wanneer hij dan eindelijk binnenkomt. Overbodige voorzorgen want nu kan hij natuurlijk niet anders dan haar meteen op te merken: alleen in haar rij en los van alle andere bezoekers.

De hele situatie – dat los van elkaar wachten op een film in een bijna lege bioscoopzaal – bevat een triest verhaal van eenzaamheid en territoria die elkaar nooit zullen raken. Onoverbrugbare raakvlakken. Het doet Frank denken aan situaties op de trein. Een oogopslag tussen vreemden, een onwillekeurige aanraking en hoe alle zenuwen zich daarop spannen.

De zaallichten worden gedoofd. Het rode pluche van de onbezette stoelen gaat op in een egaal donkergrijs, het scherm eist nu alle aandacht op. Een ludiek filmpje maant aan om mobieltjes het zwijgen op te leggen, dan toch minstens voor de duur van de film. De koppels achter Frank geven gehoor aan deze oproep en gaan, doende met hun toestelletjes, nog even door met keuvelen.

Dat is het ogenblik waarop Roel de zaal betreedt. Frank kent Roel niet echt. Alleen van naam eigenlijk. Met Roel heeft Frank niets te maken. Frank ziet hoe Roel meteen dat meisje vooraan in de zaal opmerkt en naast haar gaat zitten. Opmerkelijk is dat want Roel is minstens dubbel zo oud. Frank ziet meteen aan alles – hoewel het moeilijk zou te beschrijven zijn wat dat dan precies is – dat het meisje dit niet had verwacht. Als zij al op een man had zitten wachten, dan was het zeker niet Roel. Frank merkt het aan haar lichaamstaal. Een soort van schutterigheid. Een gebrek aan toeschietelijkheid. En boven alles: er is geen begroeting.

Hier worden alle ongeschreven wetten van het territoriumgedrag met voeten getreden. Kun je iemand verbieden om naast je plaats te nemen – ook al is er elders plaats genoeg? Het meisje kan maar één iets doen, overweegt Frank: rechtstaan en ergens anders gaan zitten. Maar zoiets doe je niet zonder bij de overtreder gezichtsverlies te veroorzaken. En je moet het meteen doen. De geringste aarzeling kluistert je vast aan je plaats.

Frank kijkt toe hoe die twee nu naast elkaar zitten. Ze zeggen niets. Hij kan niet anders dan concluderen dat Roel op een agressieve manier heeft gebluft en – voorlopig – heeft gewonnen. Frank probeert zich in het hoofd, en in het lichaam, van dat meisje te verplaatsen. Hij voelt als het ware haar ongemak en zelfs haar angst. En hij schaamt zich plaatsvervangend voor zijn seksegenoot.

Frank heeft niet de indruk dat iemand van de andere aanwezigen het ongewone van de situatie heeft opgemerkt.

De film begint. Benoît Poelvoorde rijdt met zijn aftandse racefiets door een onbestemd Waals landschap en behaalt meer mislukkingen dan successen. Frank kijkt nog wel een paar keer naar het stel voor zich, dat geen stel is maar een koppel eenzame zielen, maar gaat dan in de luchtige komedie op en vergeet wat zich voor zijn ogen heeft afgespeeld.

Ghislain Lambert is een loser die ooit een droom had. Maar die in de mislukking toch nog een bevredigende bestemming vindt. Zoiets.

Pas tijdens de eindgeneriek denkt Frank opnieuw aan het meisje. Hij ziet hoe Roel zonder een woord te zeggen opstaat en de zaal verlaat. Het meisje blijft alleen achter. Het pluche wordt opnieuw rood. De koppels op de achterste rij diepen, zonder oog voor de aftiteling, hun mobieltjes op. Meteen. De nabespreking volgt straks wel.