dinsdag 21 april 2015

parallel 3



Het Schoonselhof (’t Schoênselof), aan de zuidrand van de stad gelegen, vele hectaren groot en bezaaid met kolossale grafmonumenten, is het funeraire geheugen van Antwerpen. Romantische gazons, waar tot in de jaren dertig de Franstalige bourgeoisie nog in een sépulture werd bijgezet; al dat groen, doorsneden door cartesiaanse lindelanen – lieflijk en onbarmhartig tegelijk. We hielpen zijn kist dragen, de derde musketier en ik, gevolgd door een stoet van vijfhonderd, zeshonderd rouwenden, die zich in dat onwezenlijke schilderij naar het verdwijnpunt van de centrale laan bewogen.

Rechtsaf. Ereperk. Notabelen, politici, schilders, dichters, en al dan niet en français. Paul van Ostaijen, Willem Elsschot, Maurice Gilliams, Hugues C. Pernath… Herman de Coninck. In dat postume kunstenaarscafé legden we hem dus ter ruste (…)

Benno Barnard, Een hiernamaals, 246

ǁ


De voorgaande keer dat ik op Schoonselhof was, liep ik achter de lijkwagen waarin Herman de Coninck naar het ereperk voor beroemde aflijvige Antwerpse schrijvers en andere kunstenaars werd gereden.

Jeroen Brouwers, De schemer daalt, 184