Op de golven van het verhuizen en opruimen komt af en toe iets bovendrijven. Zo ging het met De voorlezer van Bernhard Schlink. Ik dacht al geruime tijd dat dit boekje, in een waardeloze pocketeditie, een van de vele was geworden die mij, na ze te hebben uitgeleend, nooit meer naar mij was teruggekeerd maar kijk, op de bodem van gindse kartonnen doos: het boekje bleek al die jaren nooit uithuizig te zijn geweest. Ik las het de dag zelf dat ik het, tweedehands, aanschafte (voor 177 frank/€ 4,4): op 10 oktober 2001. Enfin, ik ben het op die dag beginnen lezen – de roman is voor mij, trage lezer, net iets te omvangrijk (174 bladzijden) om in één ruk uit te lezen.
Al had dat best gekund, want Schlink heeft een ijzersterk verhaal.
Ik vergat het boek en het hele verhaal zo grondig dat ik me het zelfs niet herinnerde toen ik vorig jaar de film zag die naar het boek werd gemaakt. Ik wist wel dat ik ooit het boek had gelezen, maar bij het zien van de film kon ik me het gelezene niet voor de geest halen. Het verhaal, hoe sterk en prangend ook, bleek volledig uit mijn geheugen gewist. De verfilming is nochtans zeer letterlijk, heb ik nu gemerkt.
Want ik herlas het boek – en ik vond het bijzonder goed.
Hoe kan het dan dat ik het na het acht jaar geleden een eerste keer te hebben gelezen volledig vergeten was? Ik kan hiervoor geen verklaring bedenken, enkel een veronderstelling maken.
Ik veronderstel dat het iets te maken heeft met de literaire kwaliteit van Schlinks roman. Met de poëtische kracht. De schoonheid van de taal eventueel. Met het ontbreken van die kwaliteit en kracht en schoonheid.
Over die laatste twee kan ik kort zijn. Schlink schrijft onopgesmukt, zakelijk, bijna koel. Hij vertelt zijn verhaal, onderneemt maar weinig pogingen om het mooi te maken. Af en toe is er iets muzikaals, bijvoorbeeld door een herhaling, of is er een iet of wat fraai beschreven landschap – om een indruk van idylle te scheppen (wanneer de ik-persoon, Michael Berg, tevens de verteller in het (veel) latere heden, met Hanna Schmitz door het nog ongerepte Duitse landschap fietst).
Maar het gaat mij niet zozeer om de literaire kwaliteit – en ik ben mij ervan bewust dat die term te vaag is. Het gaat mij om de status van deze tekst. Iets valt me op, iets wat de overtuigingskracht van de roman niet ten goede komt. Op de een of andere manier schippert Schlink tussen fictie en non-fictie. Tussen het particuliere van zijn ongetwijfeld deels verzonnen verhaal en de algemeenheid van het thema dat hij erin heeft verwerkt. Een zeer waardevol en interessant thema, overigens (en absoluut niet nieuw): hoe kan een natie omgaan met een verleden van vreselijke collectieve schuld?
Hoofdstuk 13 van deel 2 bevat zo’n moment van literaire zwakte waardoor de kwetsbare status van de tekst bloot komt te liggen. Schlink lijkt even te vergeten dat hij vertelt en geeft toe aan de neiging om te zeggen waaróm hij vertelt. We krijgen dan een opmerking over enkele hedendaagse holocaustromans en -films – Sophies Choice, Schindler’s List – waarvan Schlink, terecht zegt dat daar de fantasie zich meester maakt van de tot voor kort voor de fantasie ontoegankelijke wereld van de absolute verschrikking. Dat is een moeilijke problematiek, en op zich natuurlijk zeer pertinent om aan te kaarten – maar door de stijl-, of beter gezegd statusbreuk komt deze interventie het artistieke geheel, dat De voorlezer toch ook is, niet ten goede.
Maar soit, veel maakt het niet uit: De voorlezer heeft mij geboeid (dit keer wél, en misschien komt dat doordat ik ondertussen die verfilming gezien heb), het bevat een heel waardevolle thematiek: de verwerking van het verleden; de vraag hoe zwaar individuele schuld weegt als iedereen boter op het hoofd heeft; het besef dat sommige beslissingen het leven definitief en onomkeerbaar in een plooi leggen; de weemoed die hiervan het gevolg is.
Voor wat ik van de film vond: hier en hier.