zondag 31 januari 2010

mijn woordenboek 244

AGRO-INDUSTRIE

Mon village en France van Henri Baudet, oorspronkelijk, in 1955, in het Nederlands geschreven en pas veertig jaar later in het Frans vertaald, gaat, zo blijkt nu ik het nog eens ter hand neem, over de Brie, een streek ten noordoosten van Parijs in de omgeving van Meaux. In mijn herinnering ging het over de nog wat meer naar het noordoosten gelegen Champagne, de streek waar je door rijdt op weg naar Bourgondië of het zuiden, op die eindeloze snelweg tussen Reims en Troyes, waar de op de paaltjes van het afsluitingshek naast de weg geposteerde buizerds en kraaien de enige afleiding vormen in het monotone landschap. Baudet heeft het over hoe de wereld in dit deel van Frankrijk de voorbije eeuw totaal is veranderd. Hij doet ons inzien dat dit landschap er niet altijd zo heeft uitgezien. Dat die eindeloze, licht golvende akkers met goudwuivend graan – die wij, gedachteloos als we zijn, geneigd zijn mooi te vinden – er niet altijd zijn geweest, evenmin als de reusachtige silo’s, de kathedralen van dit zielenloze land. Hun silhouet steekt af tegen gindse horizon waarboven de zon, die de hele dag genadeloos heeft gebrand, al rood wordt en ter kimme neigt.

Het gemengde landschap van hagen en struweel, vochtig weiland en bos, ingeslapen dorpjes waar het idyllische geklep van de klokken en de ooievaars zich vermengt met de metaalklanken die uit de smidse naar buiten waaien – dat is niet meer. Het is ten prooi gevallen aan de agro-industrie.

Er zijn veel dergelijke landschappen. En niet alleen buiten, in het land, maar ook – in metaforische zin – in onze winkels, in onze scholen, in onze kranten, in onze hoofden. De globalisering slaat toe op alle niveaus.

Vaak zien we het verlies niet omdat we niet eens meer weten wat we kwijt zijn. Een litteken, bijvoorbeeld in een landschap, maar ook in een aangezicht, wijst op een verloren volmaaktheid. We kunnen dat betreuren. Maar in bepaalde gevallen blijft van het origineel niets over en zien we niet alleen niet wát er verloren is gegaan maar ook niet dát er iets verloren is gegaan. Dat is een akelige vorm van onzichtbaarheid want het verlorene heeft geen verweer meer tegen de vergetelheid – het is op geen enkele manier nog aanwezig; het is van tafel geveegd; het is onder de mat geschoven.

Wij moeten daar rekening mee houden. Van Het verkoolde alfabet van Paul de Wispelaere heb ik vele zaken onthouden, maar dit toch in het bijzonder: dat er een generatie op komst is die er geen idee van heeft dat er aan de agro-industrie een ambachtelijke landbouw voorafging, ontstaan en gegroeid en gehandhaafd op de schaal van het dorp en de familie. Dat het geen zin heeft om nostalgisch gewag te maken van verdwenen soorten als de vuursalamander en de tuinfluiter want voor onze ‘kids’ hebben die wezens evenveel realiteit als Darkwing Duck en Super Mario. Of eigenlijk minder.

Illustratie uit: La France. Géographie – Tourisme, II, Paris 1952