CAMERACONTROLE
Enkele dagen geleden zag ik op de tijdlijn van Jonathan Holslag een tekst over wat hij ‘Chinees fascisme’ noemt, met daarbij een zeg maar sprekende illustratie: een close-up van een bataljon fanatiek schreeuwende en in een zeer dwingende pas paraderende Chinese soldaten. Opvallend is dat al deze mannen ongeveer even groot zijn, waardoor hun petten, insignes, witte handschoenen en geheven dijbenen allemaal op dezelfde hoogte komen – enkel bij dat laatste onderdeel valt hier en daar één individu een heel klein beetje uit de toon, maar we kunnen er geredelijk van uitgaan dat Big Brother daar niet zal over struikelen. Ik zoom in en focus op de opengesperde monden. Uit duizend kelen stijgt een ongetwijfeld patriottische kreet op. Ik zie de witte gebitten en hoor bijna het schreeuwen. Maar dan zie ik de ogen en vallen de verschillen mij op. Kan het zijn dat er hier en daar een van die mannen een ietsiepietsie minder fanatiek oogt dan zijn collega’s? Moeten wij hem daar niet op aanspreken? Bijvoorbeeld dat zesde mannetje op de eerste rij? Of de tweede op de tweede rij? Moeten deze angsthazen niet wat worden bijgespijkerd?
Op dezelfde dag hoorde ik Peter Vandenbempt over het tegenwoordig weer fel de kop opstekende voetbalhooliganisme. Waarom niet, aldus Vandenbempt, doen wat blijkbaar in Qatar mogelijk is. Daar hangen er in de acht stadions maar liefst twintigduizend camera’s. Iedereen is voortdurend in beeld. Bij de minste afwijkende gelaatsuitdrukking, die bijvoorbeeld verraadt dat het sujet in kwestie iets kwaads aan het beramen is, kan Big Brother ingrijpen. We halen dat mannetje uit de massa, nog voor het zijn meegesmokkelde vuurpijl uit zijn onderbroek tevoorschijn heeft gehaald.
Mannetje. Het zijn altijd mannen.