TWINTIG JAAR
Meer dan vijftig jaar geleden is het dat ik bij meneer Degrande in de klas zat. Meneer Degrande was mijn schoolmeester in het vierde leerjaar. (Ik schreef over hem in Het maaiveld, het derde deel van mijn autobiografie – er liggen nog een paar exemplaren in boekhandel De Raaklijn en ook hier bij mij thuis.) En kijk, de jongste tijd heb ik meneer Degrande, ik mag Valentin zeggen want zo heet hij van zijn voornaam, een paar keer ontmoet op de maandelijkse tweedehandsboekenmarkt in Damme. Ik maak daar trouwens gewag van in mijn boek. Toen ik een maand geleden Valentin een exemplaar bezorgde, wuifde ik uiteraard zijn aanbod om mij daarvoor te vergoeden weg: ‘Beschouw het als een laat teken van dankbaarheid voor wat u mij een halve eeuw geleden hebt geleerd.’ Mijn vroegere schoolmeester begon meteen te bladeren op zoek naar zijn aandeel in mijn verhaal.
Vorige zondag zag ik meneer Degrande terug. Hij stond met zijn boekenkraam op zijn vaste plek (specialiteit plaatselijke geschiedenis en Eerste Wereldoorlog). Ik zag dat hij me al van verre zag komen. Ik stelde zijn merkbare ongeduld wat op de proef door veel aandacht te besteden aan de aangeboden waren op de tafels waarlangs ik moest passeren om tot bij de zijne te komen. Ik was trouwens zelf ook ongeduldig want ik wilde natuurlijk weten of hij mijn boek al gelezen had en zo ja, wat hij ervan vond.
Het oordeel van meneer Degrande bleef in lijn met zijn appreciatie voor mijn stelkunst van een halve eeuw geleden. Toen had hij, zo vertelde hij me, een cahier bijgehouden waarin hij de beste opstellen van zijn leerlingen overpende. Ik was er een van, zo meende hij zich te herinneren – maar waar was dat cahier? Hij beloofde om het, als hij het terugvond, de volgende keer mee te brengen naar Damme.
We bespraken enkele feitelijkheden die ik in Het maaiveld vermeld. Uiteraard was het tragische ongeluk waarbij de zesjarige Thierry De Kesel werd doodgereden op de drukke Astridlaan – waaraan de lagere school gelegen was – er een van. Meneer Degrande vertelde me enkele details die ik, mocht ik ze hebben gekend, wellicht zou hebben gebruikt. Bijvoorbeeld dat de vrouw die met haar wagen, rijdend richting Brugge, het plots en onverwacht overstekende kind had opgeschept, in Beernem woonde, in de Mexicostraat. Dat zij alsnog, na de aanrijding, een ruk aan haar stuur had gegeven en zo tegen de Opel van Lucien Vervaecke, schooldirecteur, was aangereden. Die stond met zijn neus richting Beernem geparkeerd maar na de klap niet meer. Perte totale. Thierry werd opgeraapt. Eerst dacht men dat hij buiten westen was, maar het arme kind had zijn nek gebroken. Geen hulp kon baten. Iemand ontfermde zich ook over het fietsje van het dode kind.
‘Die fiets heeft zeker twintig jaar bij mij onder de trap gestaan.’ Meneer Degrande bewoonde de directeurswoning aanpalend aan de school. ‘Tussen de stofzuiger, de bezems en de lege bierbakken. De ouders zijn het fietsje nooit komen ophalen.’
Ik herinner mij, zo zeg ik nog, de begrafenis van Thierry. Hoe wij daar met de zes klassen rond dat kindergrafje stonden. Niet begrijpend. ‘Dat was uitgerekend op Allerzielen,’ weet Valentin nog. ‘Hoe kan het droeviger zijn.’