maandag 28 november 2022

Daniel Pennac, Lijfboek

notitie 319

 

‘Mourir cela n'est rien / Mourir la belle affaire / Mais vieillir / Ô vieillir’, zong Jacques Brel. Ik moet er vaak aan denken, al ben ik ‘amper’ 61. (In al wat oudere romans lees je vaak dat personages die de kapen van de vijftig en zelfs de veertig hebben gerond ‘oud’ worden genoemd. In onze tijd, met zijn cultus van het jeugdige, moet je jezelf ‘jong’ blijven voelen tot een eind voorbij de zestig.) Een van de ergste aspecten van oud worden is dat het eenzaam maakt. En niet alleen omdat wie blijft leven onvermijdelijk een overlever wordt. Praten over ouder worden maakt je eenzaam want in de ogen van wie jonger is ben je een zeur, terwijl de ouderen zullen zeggen dat het nog allemaal veel erger wordt, dus tegenover hen zwijg je er ook maar beter over. Je kunt er strikt genomen enkel met leeftijdgenoten over spreken – en dan ben je snel uitgepraat want zeg nu zelf, er zijn toch leukere en interessantere onderwerpen.

Neen, oud worden is geen pretje. Zeldzaam – en dus kostbaar en te koesteren – zijn dan ook de kunstwerken die dat proces mooi maken, ons ermee kunnen verzoenen. Af en toe hoor je eens een liedje, of zie je een film, of lees je een boek waarin de ouderdom en zelfs de aftakeling niet als een verschrikking maar als een zegen wordt voorgesteld. Neem bijvoorbeeld La femme qui est dans mon lit van Georges Moustaki, ook bekend van de interpretatie van Serge Reggiani.

Lijfboek (Journal d’un corps) is een (gefingeerd) dagboek. Daniel Pennac laat zijn verteller zijn dagboek aanvatten op 12-jarige leeftijd, in september 1936. Het dagboek voert ons, met enkele onderbrekingen, tot 2010. Uit de laatste bladzijden kunnen we afleiden dat de dood dan niet veraf meer is. Het onderwerp van het dagboek is: de verhouding tot het eigen lichaam. Dat lijkt navelstaarderig, maar het dagboek is dat op een verrassende en verfrissende manier helemaal niet. De verteller betrekt ook de mensen uit zijn omgeving in zijn relaas. Daardoor kan hij het ook hebben over de voorrechten van de onbezonnen jeugd, de ambetantigheden van ‘die verrekte puberteit’ (253), de onnadenkendheid van de ratrace der volwassenen en hoe in die periode de tijd voorbijvliegt, het krijgen van kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen, de milde stemming van de pensioengerechtigde leeftijd, het afscheid moeten nemen van geliefden die vroeger vertrekken, het stille verzet en uiteindelijk de berusting van de stervende. Alle facetten, mogelijkheden, hindernissen, avonturen van het lichaam passeren de revue: groei en wasdom, vertering en seksualiteit (inclusief ‘het wegebben van onze seksuele begeerte’ (256)), pijn en gesukkel, ziektes en blessures, het feest van alle mogelijke zintuiglijke genietingen, de automatismen van obscure lichaamsfuncties die pas blijken te bestaan wanneer ze niet naar behoren functioneren, de langzame aftakeling, de grillen van het geheugen: ‘Tegenwoordig dient mijn geheugen alleen nog maar om me eraan te herinneren dat het me in de steek laat. Vergeet niet dat je geen geheugen hebt!’ (251 – op de leeftijd van ‘66 jaar, 1 maand en 1 dag’). Hoogtevrees, staar, artrose, impotentie, excretie, winderigheid, orgasme… – het fysieke spectrum is breed. Grappig is het om de verteller te zien schrijven dat hij, helemaal aan het eind van zijn leven, van zijn dokter te horen krijgt dat hij zijn lichaam nooit voldoende in de gaten heeft gehouden!

Uiteraard laat Pennac zijn verteller vertellen over kwaaltjes en kwetsuren, en, naarmate de jaren vorderen, over de alsmaar nadrukkelijker en talrijker wordende disfuncties, maar toch heb je nooit het nare gevoel een klaagzang te lezen. Talrijk zijn de rake observaties, deugddoend de humoristische en zelfrelativerende passages, relevant de weergave van de impact van de veranderende tijdgeest (met onder meer ‘de jaren zestig’) op de beleving van lichamelijkheid, en ontroerend de bladzijden naar het einde toe waarin je merkt hoezeer je je bent gaan hechten aan deze mens van vlees en bloed, van wie je – dat besef je op den duur – node afscheid zult moeten nemen.

Lijfboek is zeker geen slechte titel!

 

Daniel Pennac, Lijfboek (Journal d’un corps, 2012, vertaald (2013) door Kiki Coumans en Tatjana Daan)